JULIUS (Victor August), geb. 11 Mei 1851 te Utrecht, overl. aldaar 1 Mei 1902, jongste zoon van den volgende, bezocht het gymnasium in zijn geboortestad sedert 1863, werd in 1867 studenten promoveerde er24 Jan. 1873 op een dissertatie: De leer der quatemions in hare toepassing op de leer van den circulairen hodograaf. Ondanks zwakke gezondheid had hij snel en degelijk gestudeerd, en toonde hij zeldzaam vroeg zelfstandigheid in denken en handelen.
Reeds als student gaf hij eenigen tijd les aan het gymnasium te Utrecht, en nog vóór zijn promotie was hij benoemd tot leeraar aan de H.B.S. te Roermond, welke betrekking hij vervulde van 1872 tot 1877. Na vervolgens gedurende negen jaren burgerleeraar aan de Koninklijke Militaire Akademie te Breda te zijn geweest (1877-1886) en twee jaren leeraaraan de H.B.S. te Delft, werd hij gekozen tot opvolger van Buys Ballot (I kol. 233) als hoogleeraar in de proefondervindelijke natuurkunde te Utrecht; 21 Sept. 1888 aanvaardde hij dat ambt met het uitspreken eener rede: Over Wetten en Hypothesen op het gebied der Natuurkunde. Voorkeur voor de meer wiskundige studierichting deed hem in 1896 besluiten, gevolg
te geven aan het aanzoek om dezen leerstoel te verwisselen tegen dien voor mathematische physica en theoretische mechanica. Ook met het oog op zijn gestel, waarvoor de vermoeienissen van het laboratorium-leven ongunstig waren, was deze verandering gewenscht.
Julius behoorde tot degenen, die in de eerste plaats behoefte hebben aan groote klaarheid om zich heen; aan helderheid in den gewonen omgang, duidelijkheid in maatschappelijke verhoudingen, scherpte bij de behandeling van wetenschappelijke vraagstukken. Een aaneengesloten theorie, een goed geordend stelsel van kennis of van maatschappelijken samenhang, stond bij hem zeer hoog aangeschreven. Vandaar zijn voortdurend streven - dat reeds sedert zijn studententijd sterk op den voorgrond trad - om, zooals hij het zelf uitdrukte, ‘steenen des aanstoots weg te nemen’, om uit bestaande theorieën alles te verwijderen wat naar dubbelzinnigheid of vaagheid zweemde; het licht van den logischen samenhang mocht door geen schaduw worden onderbroken. Zin voor bespiegelend wijsgeerige beschouwingen, voor kritiek der kenbronnen, bezat hij in hooge mate; hij besteedde groote zorg aan het vaststellen van de grondslagen, waarop het natuurwetenschappelijk denken zoo doelmatig mogelijk kon worden opgebouwd. In vele zijner geschriften straalt dit streven door, en zijn voortreffelijk onderwijs werd er door gekenmerkt. Zeer kwam hem daarbij tevens te stade zijn meesterschap over de taal.
Vaak werd zijn advies gevraagd, op velerlei gebied. Zijn zaakrijke rapporten, heldere adviezen, zijne voordrachten in wetenschappelijke kringen, in den Volksbond en elders, zoo schoon door eenvoud en boeiend door logisch verband, misten zelden de gewenschte uitwerking. Ook het voor de vuist gesproken woord vloeide bij hem uiterst gemakkelijk, zonder rhetorische wendingen, recht op het doel af. Dat vermogen om bij de behandeling eener kwestie de hoofdlijnen krachtig te teekenen, gaf aan zijn optreden in vergaderingen en tegenover studenten een groote autoriteit. Hij was een invloedrijk man.
Buiten zijn ambtelijken werkkring heeft Julius zich nuttig gemaakt o.a. als curator van het gymnasium en als lid van het hoofdbestuur en voorzitter der Afdeeling Utrecht van den Volksbond tegen Drankmisbruik. Sedert 1897 was hij lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. In 1879 trad hij in het huwelijk met Josine Gepke de Kock, geb. te Utrecht, en aldaar overleden in 1898. Zij schonk hem twee dochters (Jeannette Elisabeth 1881, en Josine Gepke 1883) en een zoon (Matthias Willem 1885).
Geschriften: Dr. P.D. Chantepie de la Saussaye contra Darwin in Vox Studiosorum VII (1871)233; Een Volksgeloof(1872?); On Timein NatureXVI (1877) 122en 420; Beschouwingen over de grondslagen der Natuurkunde (Breda 1880). Dit is een merkwaardig, den schrijver kenschetsend boekje, dat filosofische overwegingen en voorstudiën bevat, welke hun toepassing vonden in het volgende werk: Leerboek derNatuurkunde (1881/82; 2e druk 1889/91; 3e druk 1897/99), oorspronkelijk geschreven voor de leerlingen der Militaire Akademie, maar in veel ruimer kring, ook aan de Universiteit, gebruikt. Het munt uit door strengheid in definities en gevolgtrekkingen en heeft een heilzamen invloed gehad op de beoefening der natuurkunde in Nederland; Ueberdas Grössenverhaltniss derelectrischen Ausdehnung bei Glas und Kautschuk (samen met D.J.
Korteweg)in Wied. Ann. XII (1881) 647; Ueber die Versuche des Herrn F. Exner zur Theorie des Volta'schen Fundamentalversuchcs in Wied. Ann. XIII (1881) 276; Bijdrage tot de theorie der capillaire verschijnselen in Verhand.
Kon. Akad. v. Wetensch. Amsterdam 1885; Over het drijven van voorwerpen op de oppervlakte van een vloeistofmassa, welkesoortelijklichter is in Maandblad voorNatuurwetensch. 1887; Over de lineaire spectra der elementen, en over de dubbellijnen in de spectra van natrium, magnesium en aluminium in Verhand. Kon. Akad. v.
W. Amst. 1888; dit werk wordt door velen voor het belangrijkste gehouden wat J. geschreven heeft; Over de trillende beweging van een vervormden vloeistofbol in Verst. en Meded . Kon. Akad. v. W. [3] V (1888) 139; Over Wetten en Hypothesen op het gebied der Natuurkunde, Inaugureele rede (Utrecht 1888); Ueberdie Leitungsfahigheit eines Elektrolyten in Zeitschr. f. physik. Chemie VIII (1891) 6; Surles ondes lumineuses spheriques etcylindriques in Arch. néerl. XXVIII (1893) 226; Surles fonctions de Bessel de deuxième espèce, ibid. 221; De Natuurkunde in zondagskleed en de Natuurkunde in huisgewaad in Verhand.
Ned. Natuur- en Geneesk. Congres 1893; Overhetschieten van kwartsdraden en hetgedrag van gesmolten kwarts tegenover gepolariseerdlicht in Maandbl. v. Natuurwetensch. 1894; Sur le quartz fondu et les bandes d'interférence dans le spectre des fils de quartz in Arch. néerl. XXIX (1895) 454; Over de vraag ofde maximumspanning van een damp alleen afhangt van de temperatuur in Versl. Kon.
Akad. v.W. V(1897) 295; Surl'action subie parun conducteur chargé dans un champ d'intensité constante in Lorentz-bundel, Arch. néerl. V (1900) 17; Surle mouvementabsolu in Bosscha-bundel, Arch. néerl. VI (1901) 285; De Ether, voordracht gehouden 3 April 1902 in een vacantiecursus voor leeraren; ook vertaald in het Duitsch doorG. Siebert (Leipzig 1902).
Zie:J.P.van der Stok in UtrechtschJaarboekje 1903, en W.H. Julius in den Utrechtschen Studenten-Almanak 1903, beide levensberichten met portret. Een door Legner geschilderd portret bevindt zich in de Senaatskamer der Universiteit. Julius