NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Jagher, françois louis auguste de

betekenis & definitie

JAGHER (François Louis Auguste de), letterkundige en dichter, 11 Juni 1814 te Brugge geb., en 15 Dec. 1886 in den Haag overl. Op jeugdigen leeftijd wees geworden, werd hij te Rijssel

groot gebracht en ontving hier zijn onderwijs op een door Jezuïeten bestuurd college. 24jaaroud, kwam hij in Nederland, waar hij driejaar later huwde en zich metterwoon vestigde te Oosterbeek. Kneppelhout was hier zijn buurman. Vermogend als deze, hield hij zich in de morgenuren bezig met de beoefening van letteren en kunst; vooral vertaalde hij graag verzen van nederl. dichters in hetfransch. Zijn eerste bundel gedichten zag in 1846 het licht, onder den titel: Imitations de quelques Fleurs de poésie Hollandaise, door Kneppelhout in de Gids van dat jaar zeer gunstig beoordeeld. Latere bundels volgden: Boutons de fleurs; Inspirations morales dediées a la jeunesse; Chants etsoupirs enz. Naar het schijnt moest hij wegens geldelijk verlies, na een tienjarig verblijf te Oosterbeek (1842-52), van levenswijs veranderen; althans hij werd in laatstgenoemd jaar ambtenaar op het departement van financiën te 's Gravenhage, waar hij werkzaam bleef tot 1880, toen hij gepensionneerd werd. 27 jaren was hij daar op verdienstelijke wijze werkzaam geweest bij de liquidatie der voormalige Wees- en Momboirkamers.

J.J. Cremer, R. Bennink Janssonius en Eliot Boswel behoorden tot zijn letterkundige vrienden in den Haag. Uit zijn letterkundige nalatenschap blijkt ten duidelijkste, dat de J. was een fijn bewerktuigd mensch, in hooge mate zenuwachtig en zeer ontvankelijk voor indrukken. Nog op hoogen ouderdom hield hij zich bezig metfransche vertalingen en navolgingen van Vondel, Bilderdijk, da Costa, Potgieter, ter Haar, Schaepman, de GénestetenPiet Paaltjens. Lang niet alles is echter gedrukt, veel enkel in handschrift bewaard gebleven.

In 1872 werd de Jagher door de Maatschappij der Ned. Letterkunde tot haar medelid benoemd.

Zie: Ned. Spect. 1886, 438, en Levensber. Letterk. 1888, 167.

Zuidema

< >