NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Hop, jacob

betekenis & definitie

HOP (Jacob), zoon van Cornelis Hop (1) (II kol. 601) en Anthonia Cloeck, geb. 31 Juli 1654, gest. 27 Oct. 1725, een der bekwaamste en invloedrijkste mannen in de Republiek. In 1678 ging hij in het gevolg van Van Beverningh mee naar Parijs, eene inwijding als het ware in zijn latere diplomatieke loopbaan. In 1680 werd hij benoemd tot pensionaris van Amsterdam en had in die betrekking aandeel in het verzet van de regeering dier stad tegen de staatkunde van Willem III; maar nadat sinds 1685 de betrekkingen tusschen Amsterdam en den prins veel verbeterden, kwam ook in Hop's verhouding tot Willem verandering, en spoedig werd hij een der bekwaamste medearbeiders aan het verbond tegen LodewijkXIV. In 1687 bedankte hij als pensionaris; hij werd toen tot pensionaris-honorair benoemd. Van 1687-1700 vervulde hij talrijke diplomatieke zendingen: van Juni 1687 - Sept. 1688 te Berlijn, van Sept. 1688 - Aug. 1689 te Weenen, van Sept. 1689 - Jan. 1691 en van Oct. 1691 - Maart 1692 te Londen bij Willem, van Oct. 1692 - Juni 1693 en van Aug. 1693 - Nov. 1693 bij den koning van Denemarken en de Brunswijksche vorsten, van Juli 1696 - Aug. 1697 bij de conferentie te Pinnenberg, van April 1698 - Oct. 1700 te Weenen. Vooral de zendingen te Weenen, die de verbinding van den Keizer met de Zeemogendheden ten doel hadden, waren van groote beteekenis; de Keizer beloonde hem in 1689 met de verheffing tot ridder, in 1699 met die tot baron van het Heilige R. Rijk. Gedurende zijn laatste zending te Weenen stierf Coenraad Burgh, thesaurier-generaal sinds 1666. Tijdens diens ziekte had Simon van Slingelandt het ambt waargenomen, en deze zou thans zijn secretariaat van den Raad van State wel hebben willen verwisselen tegen het thesaurierschap, doch Hop was de candidaat van Willem III en verkreeg het ambt, dat hij tot zijn dood bekleed heeft. Gedurende den Spaanschen Successie-oorlog was hij in 1703 en 1712 gedeputeerde te velde; in 1703 onderscheidde hij zich bizonder in het ongelukkig gevecht bij Eckeren, toen hij, na de vlucht van den bevelvoerenden generaal, Obdam, door zijne tegenwoordigheid van geest en onverschrokkenheid een ernstige neerlaag wist af te wenden. Groot was ook de rol, die hij sinds 1706 speelde als commissaris der Republiek in de veroverde Zuidelijke Nederlanden, waar hij met naijverige zorg waakte voor de belangen der Republiek en zich duchtig deed gelden, zoowel tegenover Marlborough als tegenover de Belgen, van wier zijde geklaagd werd over de ‘manières hautaines et grands aires de Monsieur De Hop, qui fait icy le Maitre despoticque.’

Uitzijn huwelijk met Isabella Hooft sproten Cornelis (2) (II kol. 601) en Henrick (II kol. 602).

Een in 1722 door Th. Netscher geschilderd portret is bij Jhr. van Pabst van Bingerden te Nijmegen.

Zie documenten hem betreffende: Coir. diplom, etmilit. du duc de Marlborough, du grand-pensionn. Heinsius et du trés.-gén. Hop etc. Publ. p.G.W. Vreede (Amst. 1850); The Lexington papers, ed. by H.Manners Sutton (London 1851); Het Archiefvan den Raadp. Ant Heinsius, uitg. d.H.J. van der Heim ('s Gravenh. 1874); Archives d.l.M. d'Orange N., 3e série, publ. p.F.J.L. Krämer (Leiden 1907-09). Litteratuur: G.W. Vreede, Inl. t.e. Gesch. derNederl. diplomatie I (Utrecht 1856); N.J.den Tex, Jacob Hop, gezant der Ver. Ned. (Utr. diss. 1861); C. va n Noorden, Europ. Gesch. i. 18 Jahrh. (Leipzig 1870-82); J. Elias, De vroedsch. v. Amst.

Bussemaker

< >