HEYNSIUS (Adriaan), physioloog van beteekenis, geb. te Moordrecht 8 April 1831, overl. te Leiden 4 Oct. 1885, was de jongste van de zes kinderen uit het tweede huwelijk van Cornelis Heynsius, gemeente-secretaris van Moordrecht en Catharina Aletta Houbolt.Op den leeftijd van 1^ jaar verloor hij zijn vader, waarna de moeder met haar gezin naar Amsterdam vertrok. Tusschen 1843 en 1848 bezocht Adriaan de bekende kostschool van den heer Kapteyn in Barneveld, op wien hij een zeer gunstigen indruk maakte en die hem tot het staatsexamen voorbereidde, dat hem, in 1848, toegang tot de hoogeschool verschafte.
Heynsius studeerde te Utrecht, in de philosophie en de geneeskunde, onder drie voortref- felijke leermeesters, n.l. Gerrit Jan Mulder, Schroedervan der Kolken Donders. Het onderwijs van den eerstgenoemde is zeker niet vreemd geweest aan de groote voorliefde, die de als zeer vlijtig en begaafd bekend staande student voor de physiologische chemie koesterde. In de dissertatie: de Corporibus albuminosis, waarmede hij 7 Oct. 1853 den titel van math. mag., phil. nat. doct. verwierf, gaf hij van die voorliefde blijk. Een jaar later, 16 Oct. 1854, behaalde hij tevens den doctorstitel in de geneeskunde op een proefschrift: de Susurrorum vascularium explicatione physica.
Na zijn promotie vestigde Heynsius zich als praktiseerend geneeskundige (stadsgeneesheer) te Amsterdam, doch deze werkkring kon hem niet geheel bevredigen; om voeling te blijven houden met de physiologie, richtte hij met geringe middelen een privaatlaboratorium in. In 1856 werd de jonge geleerde tot directeur van het physiologisch-pathologisch laboratorium aangesteld. Tot de stichting van dit laboratorium, waarvan de wenschelijkheid vooral door Prof. Jan van Geuns was betoogd, was in 1855 door den amsterdamschen raad besloten. In de instructie voor den directeur was de bepaling opgenomen dat deze zich zou belasten met de leiding der oefeningen en onderzoekingen van de studenten aan het athenaeum en aan de klinische school, welke oefeningen zooveel mogelijk verband moesten houden met de lessen in de physiologie en de pathologie. Het salaris van den directeur werd vastgesteld op 600 gld., terwijl hem een bedrag van 400 gld. ter bestrijding van de noodige uitgaven werd toegestaan.
Twee jaar later, 14 Juli 1858, volgde zijn benoeming tot professor in de physiologie aan het amsterdamsche athenaeum. Hij aanvaardde dit ambt 4 Oct. 1858 met het uitspreken van een rede: De vertering van Weelde in de dierlijke Huishouding. Dat de jonge hoogleeraar zijn taak breed opvatte, blijkt uit de voordrachten over physiologie en histologie, die hij voor de amsterdamsche geneeskundigen hield.
Van zijn bedrijvigheid levert ook de reeks van wetenschappelijke, meerendeels physiologisch-chemische, onderzoekingen, die hij in het amsterdamsche laboratorium verrichtte, een doorslaand bewijs. Zijn meest geliefde assistenten waren daar Stokvis en Guye.
Met die onderzoekingen maakte Heynsius zooveel naam, dat de regeering, welke na den dood van den leidschen hoogleeraar Halbertsma besloten had het onderwijs in de physiologie en de anatomie te splitsen, voor de vervulling van het professoraat in de physiologie op hem de keus liet vallen. De belofte van een nieuw laboratorium maakte Heynsius het afscheid van zijn amsterdamsche vrienden en leerlingen minder zwaar. In Amsterdam zag men hem echter met leede oogen vertrekken, en toen later de inmiddels door W. Kühne bezette leerstoel open kwam, trachtte men, doch tevergeefs, Heynsius over te halen, haar weder in te nemen. 7 Mrt. 1866 aanvaardde hij de nieuwe betrekking met een redevoering: Overhet tegenwoordig standpunt der Physiologie en haar verband met de Geneeskunde.
Met gepaste voldoening mocht hij in de rede er van gewag maken, dat Donders het onderwijs in de physiologie gaarne aan hem toevertrouwd zag. In Leiden bouwde Heynsius hoofdzakelijk voort op den grondslag, door hem in zijn beide dissertaties gelegd. De chemie der dierlijke eiwitstoffen, de samenstelling der lichaamsvochten en eenige verschijnselen van den bloedsomloop
bleven bij voortduring zijn aandacht trekken. Groote bekendheid verwierf de naar hem genoemde reactie tot het opsporen van eiwitstof in de urine. Intusschen hebben andere onderzoekingen op physiologisch gebied het bewijs geleverd, dat Heynsius zich niet voortdurend in denzelfden kring bewoog. Groote vreugde, maar ook veel werk verschafte hem het nieuwe physiologische laboratorium. Terecht beschouwde hij het laboratorium als de gewichtigste oefenschool der studenten in het waarnemen. In dat laboratorium bevond hij zich in zijn element, en door zijn voorbeeld wist hij de geestdrift der studenten voor natuurkundige onderzoekingen aan te wakkeren en hen tot zelfstandige studie aan te sporen.
Daarnaast trokken zijne colleges de aandacht. Zij blonken uit door helderheid en objectiviteit en werden door studenten en artsen om strijd geroemd. Zijn onderwijs, zegt Pekelharing, was inderdaad hooger onderwijs. Het Brit. med. Journ. noemt hem kenmerkend een ‘leader and instructor’.
Toen de leidsche hoogeschool 8 Febr. 1875 haar derde eeuwfeest vierde, was Heynsius haar rector magnificus; hij hield bij deze gelegenheid een feestrede.
Ondanks de aan zijn ambt verbonden werkzaamheden en beslommeringen heeft Heynsius nog tijd gevonden zich met sociale zaken bezig te houden. Hij nam een ijverig aandeel in de werkzaamheden van de arbeiders-bouwvereeniging, ter herinnering waaraan de Heynsiusstraat en het Heynsiusplein te Leiden dienen.
Heynsius trouwde 9 Juni 1858 met Elisabeth Paulina du Rieu (geb. 11 April 1835) de jongste van de twaalf kinderen van Paul du Rieu, gewezen burgemeester van Leiden, en Jeanne Marie de Klopper. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen gesproten, die thans nog in leven zijn.
Op 4 Oct. 1883 mocht Heynsius onder talrijke en hartelijke blijken van belangstelling zijner leerlingen en vrienden den vijf-en-twintigsten jaardag van zijn professoraat vieren. Een jaar later reeds werd zijn gezondheid aangetast door een ernstige ziekte, welke 4 Oct. 1885 een eind aan zijn nuttig leven maakte.
Zijn geschriften komen voor in: Onderzoekingen v.h. Physiol. Laborat te Amsterdam 1856/57 en vlg.; Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1857 en vlg. (zie naam-register jaarg . 1-50) en in Onderzoekingen v.h. Physiol.
Laborat. te Leiden I, (1869) en vlg. Enkele geschriften hebben ook in het duitsch het licht gezien onder den titel van: Studiën des physiologischen InstitutszuAmsterdam (Leipzig en Heidelberg 1861).
Zijn door Thérèse Schwartze geschilderd portret hangt in de leidsche Senaatskamer. In den Amsterdamschen Studenten-Almanakvan 1865 en in den Leidschen van 1875 staat zijn portret.
Levensschetsen van Heynsius zijn verschenen: van C.A. Pekelharing in Almanak v.h. Leidsche Studentencorps 1886 (met portret); van D.A.v. Waalwijk in HetLeeskabinet 1885, IV, 85 en van G.D.L. Huet in het Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1885, 857.
van Leersum