GROOT VAN EGMOND (Wigger Allertsz.), zoon van Allert Jansz. Groot van Egmond en van Geerte Wiggertsdr. hiervoor, geb. na 1503, overl. na 1566; geh. met Suster Semeyns Mein ertsdr.
Hij was dijkgraaf van de vier Noorder Koggen of van Medemblik alwaar hij woonde. Hij gaf in 1541 advies in een dijkquaestie op het eiland Wieringen. ‘Uit eigen middelen en met behulp van huysluyden heeft hij in zijn waterschap de zwaren dijken doen maken, waartoe de huysluyden met geld moesten worden bewogen en hoewel dit groote werk onmogelijk uit te voeren scheen heeft hij dit nogthans door zijn goed exempel en groot aanzien doch met vele peryculen van zijn leven teweeggebracht.’ Op 1 Sept. 1566 komt hij met Hendrik van Brederode en diens vrouw Amalia, gravin van Nieuwenaar, van Hoorn
te Alkmaar en nadat hij beschonken naar bed was gegaan, kwam hij weder te voorschijn en sprak lang met Hendrik over correctie te doen aan een leekebroeder, portier van het minderbroederklooster. In 1562 komt hij voor als eigenaar van land in de Vrijheit van Medemblik.
Zie: Familie-archief Semeyns; Bruinvis TeAlkmaar 1566-72 (Alkm. 1894); Navorscher 1885, 72; Register van den Renten toecomende de getijden in S. Gommerskercke, te Enkhuizen (thans vermoedelijk in Rijksarchief in Noord-Holland). de Vries van Doesburgh