GRAAFLAND (Hendrik Hooft), ambachtsheer van Schotervlieland, was een verdienstelijk staathuishoudkundige, 12 Jan. 1826 te Breda geb. en 10 Oct. 1866 te Utrecht overl., in welke laatste stad hij sedert 1860 gemeenteontvanger was. Zijn ouders waren Mr.
Ferdinand Folef Hooft Graafland, substituut officier te Breda, en Gertrude Fréderique Josine Hasselaer. Na zijn opleiding aan 't gymnasium te Utrecht werd hij in 1845 student aan de hoogeschool dier stad en promoveerde er in 1851 tot meester in de rechten, op een diss. De debitis publicis, in den handel gebracht onder den titel: De staatsschulden getoetst aan de beginselen der Staathuishoudkunde. Om zijn grondige behandeling van dit onderwerp mocht de schrijver zich in een buitengewone belangstelling verheugen, en aangemoedigd door dit succes, leverde Graafland het volgend jaar een vertaling van William Ellis' Outlines ofSocial Economy, onder den titel: Grondtrekken der Staathuishoudkunde (1852) en schreef hij twee jaar later het populaire boekje: Een geneesmiddel der armoede, of De lof der spaarzaamheid, naar 't fransch van Louis Mézières (1854). Hij was lid van verscheiden geleerde genootschappen, als van 't Hist. Genootsch. te Utrecht (waarvan hij van 1854-58 eerste secretaris was), van 't Provinciaal Utr. Gen. v.K. en W. en van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden. Ook was hij correspondeerend lid der Académie Archéologique de Belgique. Behalve gemeenteontvanger was Graafland ook regent van het Gereformeerde burgerweeshuis, rentmeester der Fundatie van Nijkerken, alsmede van de Fundatie van Maria van Pallaes, procurator van het Heilige Geesthuis, rentmeester van het Margaretha-hof enz.
Tal van liefdadige instellingen genoten zijn ondersteuning. G. was 13 Sept. 1860 gehuwd met Jacoba Petronella Hooft Graafland, 28 Dec. 1834 te Naarden geb.
Zie: Levensber. Letterk. 1867, 131.
Zuidema