FALTER (Petrus Rutgardus), geb. 25 Jan. 1785 te Maastricht, overl. 18 Aug. 1868 te Amersfoort. Zijn vader was officier der artillerie.
Hij kwam in Dec. 1796 op de artillerieschool te Zutphen als cadet, onder leiding van I.H. Voet en werd in 1802 (23 Aug.) aangesteld tot 2en luitenant, om in 1808 tot 1en luitenant bevorderd te worden. In 1811 werd hij tot kapitein bij de keizerIijke artillerie benoemd. Van 1803-1806 deed hij dienst langs de kusten der Noordzec, van 1806-1808 in Noord-Duitschland en Pommeren. Zoo was hij met de 2e batterij bij Hameln, bij de oeverbatterijen aan den Wezer en voorts bij Stralsund met de divisie Gratien. In 1809 keerde hij in het vaderland terug en was tijdens de landing der Engelschen in Zeeland daar ter plaatse.
Twee jaar later was hij kapitein bij den staf der keizerlijke artillerie bij het observatieleger in Noord-Duitschland onder Davoust en was ingedeeld bij het Groote Park te Hamburg. Hier moest hij een volledigen uitrustingsstaat voor de Elbelinie opmaken. Reeds in Oct. 1812 voorgedragen voor het Legioen van Eer tijdens den russischen veldtocht ontving hij deze onderscheiding eerst in 1841. F. maakte onder Daendels deel uit van de bezetting der vesting Modlin die op 5 Febr. 1813 door de Russen werd ingesloten en zich op 1 Dec. d.a.v. moest overgeven; hij kwam in krijgsgevangenschap te Warschau. In het vaderland teruggekeerd werd hij 9 Maart 1814 in zijn rang bij de ned. artillerie geplaatst, op 20 Sept. 1820 bij de rijdende artillerie ingedeeld en op 25 April 1821 tot majoor bevorderd. Als command. der rijdende artillerie (sedert 23 Dec. 1829) werd hij op 5 Jan. 1830 tot luitenant-kolonel bevorderd, regelde al hetgeen er noodig was om 4 rijdende batterijen te velde te brengen, maakte als commandant der reserve-artillerie den Tiendaagschen veldtocht mede en verkreeg de M.W. Orde 4e klasse. 7 Dec. 1837 tot kolonel bevorderd, was hem het bevel over de geheele artillerie te velde opgedragen; in Jan. 1841 werd hij commandant van het personeel der Artillerie en op 7 April d.a.v. tot generaal-majoor bevorderd. Op 8 Sept. 1852 werd hij op pensioen gesteld met den rang van luitenant-generaal, nadat hij vooraf als lid van de Commissie van Defensie de memorie van verdediging had opgemaakt. F. was een nederig, hoogst bescheiden persoon, vol plichtsbetrachting, bekwaam en moedig. Hij was in 1816 gehuwd met Elisabeth Jaqueline Antoinette Corbelijn, overl. 26 Juni 1878 te Amersfoort.
Zie: Militaire Spectator 1869, 148; Sypeteyn, Gesch. v. het Regiment Rijd. Artillerie 187, 193, 351; Kuypers, Gesch. der Nederl. Artillerie IV, 290.
Eysten