FAGEL (Casper of Gaspar), geb. te 's Gravenhage en aldaar in de Groote kerk gedoopt 25 Januari 1634, overl. te 's Gravenhage 15 Dec. 1688, begr. Gr. kerk 22 Dec.; zoon van Mr. François (2) en van diens tweede echtgenoote Beatrix van Biemont.
Hij werd in 1648 student in de rechten te Utrecht, waar hij in 1653 promoveerde. Hij zette zich in zijn geboortestad als advocaat neder, trok daar om zijn helderen betoogtrant en degelijk advies de aandacht van Jan de Witt, die hem meermalen bezigde tot het opstellen van resoluties, missiven en diplomatieke stukken, en werd op aanwijzing van dezen in 1663 tot pensionaris van Haarlem verkozen. Of hij de eerste ontwerper van het Eeuwig Edict geweest is, staat niet vast; wel behoorde hij tot de bezending, die in 1669 Zeeland, Friesland en Groningen moest trachten te bewegen tot de Harmonie, die in 1670 tot stand kwam.
Bij den dood van Nicolaas Ruysch werd hij 5 Nov. 1670 benoemd tot griffier der Staten-Generaal, in welke hoedanigheid hij deel uitmaakte van het geheim besogne.
Toen in 1672 het land verloren scheen, behoorde Fagel onder de weinigen die het hoofd manhaftig omhoog hielden. Met kracht verzette hij zich tegen de aanmatigingen van Frankrijk en Engeland; hij verweet den gezant Pieter de Groot zijn lafhartigheid en stelde, onder verwijzing naarden ongelukkigen toestand, waarin het vaderland bij het begin van den tachtigjarigen strijd verkeerde, in het licht hoe Holland en Zeeland alles bezaten wat tot een langen en dapperen tegenweer noodig was. Alles kwam volgens hem aan op cordaatheid en kloeke resolutie. Als griffier weigerde hij volstandig de besluiten der Staten-Gen. te teekenen, om tot elken prijs met Frankrijk vrede te sluiten.
Voor een krachtigen tegenweer was echter de medewerking van het geheele volk noodig en Fagel zag al spoedig in dat hiervan alleen dan sprake kon zijn, zoo tot de verheffing van prins Willem III werd besloten. Wellicht was het in deze dagen dat een geheele ommekeer in zijn politieke denkwijze tot stand kwam.
Door Jan de Witt nog tot zijn opvolger aangewezen, werd hij op den dag van den moord der de Witten benoemd tot raadpensionaris. Zestien jaar heeft hij het land als zoodanig met groote onbaatzuchtigheid en onkreukbare trouw gediend. Aan hem ook was het voor een deel te danken, dat het land van den ondergang werd gered en, toen de vrede van Nijmegen eindelijk werd gesloten, geen vernederende voorwaarden werden aangenomen. Hij was een trouw volgeling der staatkunde van Willem III, dien hij krachtig steunde in zijn strijd tegen Amsterdam en den franschen gezant d'Avaux gelijk in zijn buitenlandsche politiek tegenover Frankrijk en Engeland.
In 1688 was Fagel de man, die met Willem III de groote onderneming tegen Engeland voorbereidde en daar deze weder niet kon doorgaan zonder de hulp van Amsterdam, werd Fagel met Everhard van Weede van Dijkveld daarheen gezonden om zich van de medewerking der drie invloedrijkste burgemeesters (Johannes Hudde, Nicolaas Witsen en Cornelis Geelvinck) te verzekeren. Van Fagel's hand is ook het merkwaardig manifest van den prins, dat deze bij gelegenheid van zijn overtocht uitgaf en waarin hij de redenen ontvouwde, die hem tot dezen tocht noopten.
Willem's grootheid als koning van Engeland mocht Fagel echter niet meer beleven. Terzelfder tijd dat de prins in Engeland aan wal stapte, ontsliep de raadpensionaris en toen Willem zijn dood vernam, zeide hij: ‘nu heeft de staat zijn getrouwsten dienaar en ik mijn besten vriend verloren’. Caspar Fagel overleed ongehuwd en werd met een gevolg van dertien rouwkoetsen en zesendertig flambouwen zeven dagen later in de Groote kerk te 's Gravenhage ter aarde besteld.
Zeer verschillend is over hem geoordeeld. De geschiedschrijver Burnet zegt, dat hij alleen moed bezat, wanneer de zaken goed gingen, doch dat hem allen moed bij den minsten tegenstand ontzonk. d'Avaux en Temple echter zijn van een tegenovergesteld gevoelen en prijzen hem, blijkbaar terecht, al stelde hij zich geheel ter beschikking van zijn grooten meester en toonde hij tegenover dezen weinig zelfstandigheid. Zeer kwalijk is hem door verscheidene tijdgenooten zijn overgang van de staatsgezinde naar de prinsgezinde partij genomen.
Wanneer staatsaangelegenheden hem niet elders riepen, hield hij verblijf op den huize Leeuwenhorst (voormalige abdij onder Noordwijkerhout), dat hij zeer verfraaide. Hij deed hier een hortus botanicus aanleggen die door den beroemden franschen botanistTournefort (1656-1708) meermalen bezochten geprezen werd.
Zijn geschilderd portret, gepenseeld door Michiel van Musscher, is onder no. 1689 vermeld in den catalogus van het Rijksmuseum. Gegraveerde portretten: zie Muller, no. 1626 en 1627 en van Someren no. 1758; zie ook Nederl. Adelsboek 1907 tegenover bl. 322.
Op de briefwisseling van C. Fagel en J. Steward, nopens de wet, genaamd de Testen de geloofszaken in Engeland ten jare 1687, bestaat een spotpenning, zie van Loon, III, 361, - óók afgebeeld en beschreven inPinkerton, Numismatic HistoryofEngland, XXXIX, 108. Zie een critiek op den penning in laatstgenoemd werk: NavorscherXIX, 122, 123; en verder Nav. XXXV, 145, 152.
Voor het leven van Casper Fagel is nog steeds belangrijk het acad. proefschr. van L.E. Lenting, Specim. historicopoliticum de Casparo Fagelio consiliario (Utr. 1849). Daarmede echter te vergelijken: P. Scheltema in Nyhoff's Bijdragen voor V.G. en O. VII, 87-111. Voorts: Bjdr. en Meded. Hist. Gen. te UtrechtXI, 362, 64, 76; XII, 45, 271,273; Kroniek Hist. Genootsch. te Utr. VII, 411; VIII, 436; Themis 1849, no. 4; Scheltema, St Nederl. I, 340-344; Genealogie van Kinschot (overdruk uit Gen. Her. Bladen) bl. 442-444 (over zijn benoeming tot griffier).
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken en J.F.C. Reckleben.
Voor het geslacht Fagel, in Geneal. Herald. Bladen I een volledige genealogie doorW.M.C. Regt.
Regt