NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Collette, godefridus augustinus

betekenis & definitie

COLLETTE (Godefridus Augustinus), geb. 16 Juni 1672 te Maastricht en overl. 25 April 1755, zoon van Godefridus, med. doct., en Elisab. Lutgarde la (of de)Lonchin.Hij was J.U.

Lic, ridder van het Roomsche Rijk, heer van Harff en Rindelborn, werd, op voordracht van den luikschen hoogschout Jac. Ignatius baron de Surlet, door den bisschop van Luik tot vicehoogschout te Maastricht aangesteld, welke benoeming door de Staten-Gen. der Ver. Nederl. 15 Juni 1741 werd goedgekeurd. Hij vereenigde verder allerlei ambten in zijn persoon. In 1730, 32, 38 en 40 schepen in 1736 en 1754 gezworen raad van luiksche zijde te Maastricht, van 1695 tot 1746 schout van St. Pieter bij Maastricht en 1711 meier van het laathof Rosmeer (van 't kap. van St. Servaas); hij was reeds 18 Juni 1694 door voorn. Kapittel tot schepen te Berg (gem. Berg-en-Terblyt) beroemd. Hij had aan den voet van den St. Pietersberg een prachtig buitengoed, dat in 1747, kort voor het beleg der Franschen, uit vrees dat deze er zich zouden versterken, met meerdere huizen op last van het militair bewind van

Maastricht afgebroken is. Collette liet vele handschriften na, waarvan op het Rijksarchief in Limburg: Collectanea juridica, politica, facetica, medica, antiqua, nova, 6 dln. fol. met index; Opkomstderstad Mastricht (vooral ook onder rechterl. opzicht); Traiectum notis ac commentariis illustratum jure et legibus stabilitum... principum privilegiis clarificatum 3 dln.; Commentaren op de recessen van Maastricht, Beschr. van Maastricht, St Pieter en den Vroenhof, Extracten uit de rolle en gicht-registers (overdrachten) der vrijheid St Pieter, Cartularium van bullen inh. de privil. der vrijheid St. Peters ende binnen Maestricht (door eenige bisschoppen van Luik vergund); Beschrijvingen derheerl. Agimont en Nederkanne. Handschr over den St. Pietersberg, en een drietal rechtsk. handschr.

Zie: Joh. Eversen in de Maasgouw 1889,129-130 en in Publ. de Limb. XXXIV (1897) 309-310.

Flament

< >