BOLLIUS (Johannes), wiens levensloop moeilijk goed is vast te stellen, omdat aangaande hem verschillende tegenstrijdige berichten worden gegeven, is te Nieukercke bij Gent geboren, en vóór 15 Aug. 1621 teStaden bij Hamburg gestorven. Hij is tweemaal gehuwd geweest, beide keeren te Frankenthal in de Paltz. 2 Mei 1577 metSusanna, een dochter van Dieric Alarts; uit welk huwelijk 23 Apr. 1585 een zoon Abraham geboren werd, en 21 Mrt. 1588 met Cathelyne of Catharina Anthoni (gedoopt te Frankenthal 29 Febr. 1568). een dochter van Apollonia en den uit Weert in het graafschap Hoorn afkomstigen koopman Pieter Anthoni, die zeker ter wille der geloofsvervolging reeds in de eerste helft der 50-erjaren vluchtte naar Frankfort, waar hij in 1555 burger werd, eind 1555 of begin 1556 een reis naar Polen ondernam - als gezant van a Lasco om diens Forma acratio aan den koning opgedragen, hem ter hand te gaan stellen - van welke reis hij 8 Juni terugkeerde, na te Wittenberg Melanchton te hebben ontmoet en te Geneve en te Zürich brieven te hebben ter hand gesteld aan Calvijn en Bullinger, in 1561, met zijn vrouw, twee kinderen en een dienstbode naar Frankenthal trok, waar hij herhaaldelijk burgemeester is geweest en in 1571 door de Synode van Emden werd aangewezen om met Gaspar van der Heyden al wat in die omgeving met 't oog op de voorgenomen beschrijving der kerkgeschiedenis van dien tijd belangrijk was, in ontvangst te nemen en aan Marnix van St.
Aldegonde toe te zenden. 6 Mrt. 1589 werd te Frankenthal Bollius' uit dit tweede huwelijk geboren dochter Cathelyne gedoopt. Onder zijn verdere familie behoorde de bekende professor Antonius Thysius.Te Heidelberg (waarschijnlijk eerst, van 1566 af, te Leuven, waar hij een album amicorum aanlegde, cf. Catalogus Fred. Muller Mss.-veiling Lütge 3) heeft Bollius gestudeerd; 3 Oct. 1572 werd hij er ingeschreven en 18 Dec. 1576, tegelijk met Kimedoncius en Bastingius, gepromoveerd. Kort daarop ging hij, in verband met de religieveranderingen, die in de Paltz op den dood van keurvorst Frederik III en de troonbestijging van Lodewijk VI volgden, naar de Nederlanden, en wel naar Leiden, waar hij zich 23 Nov. 1577 liet inschrijven, nadat hem 16 Nov. van dat jaar op zijn verzoek was toegestaan er een aantal theologische colleges te geven. Lang heeft hij dat echter niet gedaan. Nadat hij reeds 4 Juli 1578 door de Synode van Dordrecht was gevraagd voor een predikantsplaats te Brugge, deed 25 Sept. en 23 Oct. de
regeering van Gent - met beroep op het feit dat haar verzoek haar ‘lieven andsman’ gold - in dienzelfden zin een tweetal pogingen met liet oog op den kerkedienst in haar stad. En nu besloot de leidsche overheid - niettegenstaande zijn werk zeer werd gewaardeerd en ze gewichtige diensten van hem verkregen had, o.a. deed hij zijn best om Zanchius aan de academie te verbinden - hem te laten gaan (6 Nov. 1578). Te Gent gekomen, waar hij gewoond heeft in de Volderstrate en daar ook studenten in de kost had, o.a. in 1582 Livinus Cabelliau en Samuel Ashe, werd hij spoedig gewikkeld in de moeilijkheden, die daar naar aanleiding van den godsdienstvrede gerezen zijn tusschen den Prins en Dathenus, in welke hij het echter niet met zijn ambtgenoot eens was. Twee jaar later woonde hij als afgevaardigde van de kerken in Oost-Vlaanderen de nationale Synode van Middelburg bij, terwijl hij in 1583 met een drietal anderen ook als afgevaardigde der hollandsche kerken aanwezig was op de fransche Synode te Vitré in Bretagne. Eerst met de inneming van Gent door Parma in 1584 kwam er verandering in zijn lot. Toen week hij uit naar de Paltz, vermoedelijk terstond naar Frankenthal, althans in 1586 woonde hij daar.
Een ambt bekleedde hij er echter niet voorloopig. Eerst in 1588 wordt hij predikant van de vlaamsche kerk daar genoemd, nadat hij kort te voren in aanmerking was gekomen voor Dantzig, evenals reeds in 1581 voor Leiden. Waarschijnlijk een der laatste dagen van 1588 (11 Dec. van dat jaar stelde hij Levinus Hulsius aan tot zijn zaakwaarnemer; en den 18en werd hem een verklaring afgeëischt aangaande de wijze, waarop hij na den dood van zijn eerste vrouw met de kinderen had gehandeld), vertrok hij van Frankenthal naar Staden, om predikant te worden bij de daar gestichte hollandsche Kerk, wat hij toen ook gebleven is tot zijn dood, niettegenstaande in het najaar van 1598 zelfs een beroep op hem is uitgebracht door Amsterdam.
Geschreven heeft Bollius niets. Aangaande zijn karakter en zijn denkbeelden zijn geen bijzonderheden bekend, dan alleen dat hij in 1580 zich eenige moeilijkheden berokkende door 25 Apr. van dat jaar, in afwijking van de regelen, die daarvoor door de Synoden waren gesteld, zich te belasten met het doopen van het kind van een der rijke gentsche burgers, 't zij in diens particuliere woning, 't zij wel in een kerkgebouw, maar zonder dat de gemeente samengekomen was.
Behalve deze wordt ook nog een andere Johannes Bollius genoemd, die na de inname van Gent met zijn vrouw Baty Berbersz naar Middelburg is gegaan, van 1592-1600 predikant te Vremdijke is geweest, van waaruit hij tevens den dienst te Biervliet waarnam; en daarna tot aan zijn dood in Apr. of Mei 1625 heeft gestaan in de kerk van Hoek, die destijds ook polders van Terneuzen en Mauritsfort heette. Daar hij in 1593 een stuk onderteekende als Johannes Bollius Janssoone is hij vermoedelijk de zoon van den bovengenoemden leidschen hoogleeraar geweest.
Zie: Borger, Naamlijst van predikanten (H.S. univ. bibl. Amsterdam); H.G.
Kleyn en L.A. van Langeraadin Kerkelijke Courant 1895 no. 51 en 1896 nrs. 26 en 38; H.Q. Janssen en van Dale, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis ... van Zeeuwsch Vlaanderen V (1858) 310;G.Toepke, Die Matrikel der Universität Heidelberg (Heid. 1884-1910) II sub. 3 Oct. 1572; G.J. Vos Azn., Amstels Kerkelijk leven (Amst. 1903) 39; Werken der Marnix Vereeniging S. II, D. III, 329, 330; S.
III, D. II,252; D. IV, 22; W.te Water, Historie der Hervormde Kerke te Gent (Utr. 1756) 54 v.v.; Hessels, Register ofthe attestations etc. (Lond. Amst. 1892) sub. 32b, 53, 224; L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van Leidsche hoogleeraren (Leiden 1894) 13; W. Sillem, Geschichte der Niederländer in Hamburg80 v.v.; Aymon, Tous les Synodes Nationaux.... de France (la Haye 1710) I, 157, (waar echter verkeerdelijk Jean Bolvis staat); H.Q.
Janssen, De kerkhervorming te Brugge II (Rotterd. 1856) 257-259; Chr. Sepp, Het Godgeleerde onderwijs in Nederland (Leiden 1873) 41,42; J.H. Hessels, Eccl.
Lond.-Bat. Arch. (Cantabr. 1897) III no. 815; Monatschriftdes Frankenthaler Altertums-vereins 1904 no. 5 bldz. 18B, 1905 no. 9 bldz. 34A, 1906 no. 9 bldz. 33A,
1908 no. 5 bldz. 23A. n. 3, 1910 no. 1 bldz. 3A, no. 8 bldz. 32; Groen, Archives, 1e Serie, VIII, 391-398; Zan chius, Opera Theolog. EpistLib. II, 198-199; A. vo n den Velden, Das Kirchenbuch der franz.-ref. Gemeinde zu Heidelberg... und Frankenthal (Weimar 1908) sub. 17Aug. 1588; NavorscherIII (1853) 347; Dalton, Joh. a Lasco (Gotha 1881)513;Th. Wotschke, Der Briefwechsel der Schweizer
mit den Polen (Leipzig 1908) 47; Corpus Reformatorum: Thes. Epist. Calv. no. 2385, 2474.
van Schelven