NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Beerenbroek, ludovicus franciscus hubertus

betekenis & definitie

BEERENBROEK (Ludovicus Franciscus Hubertus) geb. te Weert 25 Mrt. 1805, overl. te Roermond 4 Mei 1884; gesproten uit het eindhovensch regeeringsgeslacht vanBeerenbroeck,datzichmetzijngrootvaderJ udocus van Beerenbroeck, burgemeester en schepen van Eindhoven, naar Limburg verplaatste, zoon van Gijsbertus Beerenbroek en diens tweede echtgenoote Maria Barbara Painsmay. Van 1828-39 was hij burgemeester van zijn geboorteplaats en als lid van de Kamer van Afgevaardigden van 7 Sept. 1835 tot aan de scheiding van Limburg van België een bekende persoonlijkheid in politieke kringen te Brussel en aan 't hof van koning Leopold I.

Van 1843-1870 was hij districts-schoolopziener en in 1848 hertogelijk limburgsch regeerings-commissaris voor de verkiezingen voor den Rijksdag te Frankfort. Hij werd vervolgens lid der Provinciale Staten van Limburg. Gedurende 35 jaar (1849-1884) ver- tegenwoordigde hij de provincie Limburg als lid van de 1e Kamer der Staten-Generaal, van 1856-1876 was hij bovendien burgemeester van Roermond. Beerenbroek woonde des zomers op het kasteel St. Elisabethsdal onder Nunhem (het voormalige bekende klooster van Windesheim, thans het eigendom van zijn eenigenzoon Mr. P.M.O.H.Beerenbroek), des winters te Roermond. Hij huwde te Roermond 6 Aug. 1838 Jeannette Sophie Françoise Mulbracht, gedoopt te Goch 18 Sept. 1813, overl. op 't kasteel St. Elisabethsdal 26 Sept. 1875, dochter van mr.

Andreas Gerardus van Mulbracht en Dorothea Catharina Machtelde Lax. Hij was heer van Kempen (in Pruissen), zijne echtgenoot vrouwe van Weert en Horst. Uit zijn huwelijk sproten vijf kinderen.

Zie: De WapenherautVI (1902) 432 v.v.; Nederlands Patriciaat I (1910) i.v. van Epen

< >