BECIUS (Johannes) (4), geb. te Middelburg in 1623, overl. na 1690, waarschijnlijk te Amsterdam, is in de zeventiende eeuw een merkwaardig strijder voor de vrijheid van godsdienst geweest. Van zijne lotgevallen is niet zoo heel veel bekend. meer weten wij van zijne geschriften, van welke althans drie door de overheid verboden worden.
In 1643 is Becius als student in de theologie te Utrecht ingeschreven. Na volbrachte studie is hij van Dec. 1647 tot Mei 1651 praeceptor aan de latijnsche school te Middelburg en daarna een paar jaar predikant geweest bij den Olijfberg te Antwerpen. Misschien is hij dezelfde Joh. Becius, die in 1656 te Leiden als student in de medicijnen ingeschreven werd. In 1660 is hij in Franeker en vier jaar later woonde hij te Middelburg, waar hij het met den kerkeraad aan den stok kreeg, ten gevolge waarvan hij de stad verliet en weer naar Friesland trok, waar wij hem in 1666 aantreffen. Zijn geboorteplaats trok hem echter, zoodat hij er in 1668 weder gevestigd was.
Maar opnieuw liet zich de ergernis over zijn afwijkende theologische meeningen gelden. Verklaarbaar, daar Becius er rond voor uit kwam, dat hij de denkbeelden van Socinus over de drieëenheid als de ware beschouwde en dat de vijf remonstrantsche artikelen het meest
met Gods Woord overeenkomen. Te Middelburg gaf hij in 1668 zijn Apologia modesta et christiana uit, welk boekje door den magistraat als ‘een godslasterlijk, verdoemelijk, zielverderfelijk, fondameritlijk schrift’ verboden werd, terwijl den schrijver het banvonnis trof. Waarschijnlijk is hij toen naar Amsterdam gegaan; daar althans was hij in 1671 en 1672 lid van het college der Collegianten. In 1682 verklaarde Becius, dat hij vierjaar rustig te Rotterdam had gewoond. Hij is echter weer naar Amsterdam teruggekeerd, en waarschijnlijk daar gestorven. Hij heeft ons verschillende geschriften nagelaten, nagenoeg allen strijdschriften, waarin hij steeds een lans breekt voor het in zijn dagen nog onbereikbare ideaal: vrijheid van conscientie.
Hij is dus zijn tijd vooruit geweest en als zoodanig verdient hij de aandacht en zouden wij gaarne meer van dezen theoloog weten. Zijn geschriften zijn de volgende:
Apologia modesta etchristiana J.B.M.Z. Datis Sedige en Christelycke Verantwoordinge van Joannes Becius, Middelburger in Zeeland. Waer in aengewesen wordt de occasie en oorsaeck van de scheuring, die onlangs gevallen is tusschen hem en eenige Gereformeerde (Eleutheropoli 1668). Toen N.van Hoorn hiertegen geschreven had zijn Arrius Redivivus antwoordde Becius met: Probatio Spiritus authoris Arrii redivivi. Dat is: Beproevinge van de geest des autheurs van Arrius redivivus beschreven doorD. Nicolaus van Hoorn ... (1669); Naderbeproevinge van de geest des autheurs van ...
Arrius redivivus (1669) (op last der regeering te Middelburg door beulshanden verbrand); Wederlegginge van hettractaet, welckers titel is Redenen waerom de Ed. Achtb. Magistraet den Mennisten tot Deventer niet mach toelaten Conventiculen te houden (Amst. 1671); Institutio Christiana of Christelyck onderwys, waer in klaer en bondig gehandelt wort van veel voorname Hoofdstukkenseernoodiggeweten tersaligheyt (Amst. 1678); Verandwoording voor de verdrukte waerheydt, welke seer onchristlyk wordt benadeelt, en te kort gesproken van Jac. Oldenborg. in syn boek genaemt Nietigheyt en ongegrontheyt der Sociniaensche godsdienst (Amst. 1682); Dubia et nodi oftwijfelinge en swarigheden voorgestelt aen Joannes van Kuyck, met versoek dat hy die een voorstaender van de Dryeenigheyt met het gevolg van die wesen wil, deselve gelieve op te losschen (Amst. 1683); Antwoord op de 53 vragen van D. Tarq. Poppinga (1684); Twyfelingen en swarigheden van de Dry-eenigheyt... tezamen met de oplossingen en ontknoopingen derselve door Tarquinius Poppinga enz. (1687), 17 Aug. 1687 door de Staten van Friesland verboden; Dubia theologica, in genere Trinitatis mota ... (Eleutheropoli 1687); Theologische bedenkingen den Arianen voorgestelt (Eleutheropoli 1690).
Zie:Visscher en van Langeraad, HetProtestantscheVaderlandi.v.
Knuttel