ANTHONISZ. (Adriaan), Thonisz.ofAnthonij, geb. vermoedelijk te Alkmaar ± 1543, begr. aldaar 20 Nov. 1620 en in die stad vóór 1571 gehuwd met Suida Dircksd. Reeds in 1568 vervaardigde hij een kaart van het Berger meer; als landmeter werd hem in April 1573 opgedragen de beraamde werken tot vergrooting en versterking der stad in teekening te brengen,
te besteden en te doen uitvoeren. In latere geschriften vereenzelvigd of verward met Adriaan Doedesz. (gest. 1586), komt A.A. als schepen niet eerder voor dan van 1574 tot 1579. In Febr. 1578 werd hij als fortificatiemeester ontboden naar Utrecht; bij Res. der Staten van Holland van 4 Mrt. 1579 werd hem met Mr. Thomas Thomasz.de versterking van Naarden opgedragen, later die van Muiden; 4 Juli 1579 is zijn salaris geregeld; versterkingen werden door hem aangelegd o.a. te Kampen (1580), Tiel (1585), de Schenkenschans door hem ontworpen (1586). Als lid der alkmaarsche vroedschap behoorde A. in 1580 tot de gedeputeerden ter dagvaart te Antwerpen en in het volgende jaar tot de afgevaardigden om den eed aan den Prins te doen en dezen de souvereiniteit op te dragen. Behalve ‘ingenieur der Staten Graeffelycheyts van Hollandt’ wordt A.A. ook de mathematicus van Oranje genoemd.
Mede bevriend met Ludolf van Ceulen stelde hij op verzoek van den Prins in 1584 eene slechts in geschreven exemplaren verspreide verhandeling op Tegens de quadrature des cïrckels van Mr. Symon van Eycke, waarin, volgens zijn zoon Adriaan, voor nde benaderde waarde 355/113 wordt gegeven, bekend als de ‘verhouding van Metius’ (zie beneden). Het vorige jaar had Nicolaus Petri hem tot scheidsrechter begeerd in eene kwestie over veelhoeken en binomische wortelvormen, hoewel de laatste later een werkje tegen hem uitgaf. Behalve het genoemde had A.A. nog meerdere geschriften samengesteld, want de Staten van Holland verleenden hem 5 Dec. 1587 bovendien octrooi tot het doen drukken van eene Beschrijvinghe van allerhande sonnenwijsers en de Redenen van het verloop des jaers meteenen nieuwen altijtdurenden calender, waarin hij, blijkens later octrooi ‘de principaelste argumenten, daer die Reformateurs desselven Calendriers haar op syn funderende, verhoopte om te stooten’; zijn zoon Adriaan heeft uit zijn Groote Calengier eenige extracten bewaard. In 1588 publiceerde A. een vraagstuk om, uit de op drie tijdstippen van een zelfden dag gemetene lengte der schaduw van een gegeven staaf, poolshoogte der plaats en tijdstip van waarneming te berekenen, trigonometrisch opgelost door Nic. Mulierus.
In hetzelfde jaar, toen de komst der Armada dreigde, was A. met vier burgemeesters (van Alkmaar en de drie westfriesche steden) aangewezen voor de bewaking en beveiliging der kusten en zeegaten; behalve in 1588 was hij ook burgemeester van Alkmaar in 1582, '84, '89 en 1601. Dit en het in zijn functie van ‘Stercktebouwmeester der Vereenichde Nederlanden’ in 1586, '87, '88, '90 en '97, blijkens te Harderwijk berustende stukken, opnemen der vestingwerken aldaar, het aanleggen, nu onder Maurits, van de Bourtange en versterkingen van Enkhuizen in 1593 en Deventer in 1594, zullen hem ‘verhindert door andere occupatiën’ gemaakt hebben om van bovenbedoelde concessie van octrooi gebruik te maken. Zij werd door de Staten 12 Juli 1595 vernieuwd voor het geschrift Van de metinghe des cirkels en den kalender en er aan toegevoegd eene voor de Beschrijvinge en dat gebruyck der algemeene Sterrenhandhaave bij Gemmam Frisiam, genaamd Astrolabium Catholicum, verbetert ende vermeerdert en eenige instrumenten, waaronder een ‘Speculum noemenarum aut lunationum’ of ‘Spiegel der nieuwe maenden,’ bewogen door de hand of met een gewicht. Na nog te hebben deelgenomen aan de bedijking van de Zijpe (1596) en belast te zijn geweest met het opnemen van andere vestingwerking, als die te Gorkum (1596) en Harlingen, wordt
aan Mr. A.A. ‘ingenieur der Generaliteyt,’ op 17 Mrt. 1603 door de Staten-Generaal octrooi verleend voor een ‘astrolabium annulare.’ Naar eene teekening van hem graveerde Drebbel in 1597 zijn plattegrond van Alkmaar; met een brief over dezen droeg G.P. Schagen in 1607 aan A. de uitgave van Drebbel's Dedicatie van het Primum mobile op. Betreffende het uitspreken van groote getallen zegt Robbert Robbertsz. in 1612, dat A. de cijfers indeelt bij ‘benden’ van 8 en voor de uitspraak het woord ‘myriade’ bezigt. Voor het aanzien van A. bij de verschillende partijen pleit, dat hij zoowel 23 Febr. 1610 als na de omzetting 11 Oct. 1618 werd herbenoemd als lid der vroedschap. Zittende in zijn studeervertrek wordt wellicht hij afgebeeld in het vignet op het titelblad van het laatste der onder van hem volgende geschriften.
In de aanteekening van het voor zijne ter aarde bestelling betaalde grafgeld is de naam van Metius, waaronder sommige zijner kinderen bekend zijn geworden, toegevoegd. Behalve een dochter Trijnzij, begr. 9 Aug. 1652, waren deze: Dirk (kol. 30), Adriaan, Anthonie, Abrah a m (ingeschr. alsAbr. Adriani, boekbinder (bibliopegus) te Franeker 3 Aug. 1611), Jacob en Pieter (gest. 1597), waarvan de drie eerstgenoemden zich mede als wiskundigen hebben doen kennen. Zij komen, behalve onder het patronymicum Adriaensz.en den genoemden naam, somtijds bovendien ook voor onder den naam Schelven. Zoo is een kaartboek der stadslanden van vóór 1590 gemaakt door Adriaen Anthonisz. enDirck Aerianssoon Schelven. Andere van A.A. leert men kennen op eenige van de talrijke door hem vervaardigde kaarten.
In ms. worden vermeld die van het Bergermeer (1568) en oosteinde van Alkmaar (z.j.) geteekend ‘A. Anthonij’ inScheltema, Inv. archief v. Alkmaar(ald. 1869) 234, 35; twee plans van de vestingwerken van Woudrichem (1586), een plan van Harderwijk (1590), een van Amersfoort (1594) en een van een gedeelte Rijn (1595), gemerkt resp. ‘A.A. Geom. Alc.’ ‘A. Geom.
Alc.’ en ‘A. Geometra Alcmarianus’, benevens een kaart van de landen van Huisduinen, het Koegras, den Wieringerwaard en het eiland Wieringen (1609) bij Hingman Inv. verzamel, kaarten in het Rijksarchief II ('s Grav. 1871) 42, 273, 347, 349, 376. Gedrukt is van hem een kaart van den Wieringerwaard (1611) (Scheltema a.w. 240) en van zijne geschriften:
Corte onderrichtinghe van de tafele der Declinatie der Sonnen op te Jaeren 1585, '86, '87 ende '88 in: Teerste deel van de Spieghel derZeevaerdt, door Lucas Jansz. Waghenaer (Leiden 1584) 10-13; Astronomische Probiema (z. pl. 1588) en Solutie op die eenenvijftichste ende tweenvijftichstepropositie... by Meester Nicolaum Petri Daventriensem ... hoe men verstaen ende ghebruycken sal die celeste ende terrestre cloote (Alckmaer 1589).
Zie over hem, behalve de Resol. derStatenvan Hollanden Res. der Staten-Generaal op verschillende jaren: A. Metii, Eeuwighe Handtcalendier (Amst. 1627); dez., Fondamentale onderwijsinge (Amst. 1627) 2e stuk, 103 en Primum mobile (Amst. 1631) 3e stuk, 124;Winsemius, Oratio in obitum Adr. Metii (Fran. 1636); Delambre, Hist. de 'astronomie moderne II, (Paris 1821) 128; Register
van Charters en Bescheiden i.h. Archief te Kampen, III (1863) no. 2580; Bierens de Haan, Bouwstoffen VIII (Amst. 1876) 14, 19; XII (Amst. 1878); Navor-
scher XXXVII (1887) 607 en C.P. Burger Jr., Amsterdamsche boekdrukkers III (1908) 30-32, 128. de Waard