ANDRIESSEN (Jurriaan) geb. te Amsterdam, 12 Juni 1742, ald. overl. 31 Juli 1819, was leerling van Anth. Elliger en J.M.
Quinkhard. Na ook nog eenigen tijd op het atelier van Joh. van Dregt gewerkt te hebben, richtte hij met Isaak Schmidt een behangselfabriek op, waarvan de voortbrengselen, meestal arcadische landschappen, veelal met stoffage van Anth. Andriessen (kol. 140), tot in het buitenland aftrek vonden. Met Herm. Numan schilderde hij 1774 de coulissen van de ‘Italiaansche straat’ voor den nieuwen Schouwburg (R. Vinkeles sc). Hij werd mederegent van de Teekenacademie en heeft een groot aandeel gehad in de vorming van jonge kunstenaars, waarvan Daniël Dupré, Jean Grandjean, Jacques Kuyper, Hendrik Voogt, Gerrit Jan
Michaelis, Abr. Joh. Ruytenschild, Wouter Joh. van Troostwijk, zijn broeder Anthony en zijn kleindochter Cornelia Aletta van Hulst bepaaldelijk genoemd verdienen te worden. Hij was 1770 gehuwd met Aletta N oordziek, en woonde 1808 aan den Binnen-Amstel tusschen de Prinsengracht en de Kerkstraat. Zijn portret is geëtst door zijn vriend R. Vinkeles en komt ook voor in het Studie-Prentwerk van J.E.
Marcus. Van de vele kabinetstukjes en allegorische tafereelen, die hij op tentoonstellingen inzond, is er thans nauwelijks een aan te wijzen; daarentegen komen zijn teekeningen vaak voor; een zeer groote verzameling hiervan, meestal zeer smaakvolle ontwerpen voor kamers, is in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam.
Zie: v. Eynden en v.d. Willigen III, 12 vlg; Thieme und Becker, Allg. Lexikon bild. Künstler i.v.
Moes