NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Alphen, daniël van (1)

betekenis & definitie

ALPHEN (Daniël van) (1), geb. te Leidschendam 29 Jan. 1651, overl. te Leiden 10 Juli 1733, zoon van Daniël Symonsz. van Alphen (secretaris van Leidschendam c.a. vervolgens secretaris der weeskamer, veertigraad, schepen en burgemeester van Leiden, gedoopt aldaar 14 April 1623 en overl. aldaar 31 Juli 1673) uit diens 2e huwelijk (14 Dec. 1649) metTanneken Deramoutius, geb. Leiden en ged. 2 Sept. 1621, overl. aldaar 14 Maart 1677, dochter van Ds.

Johannes en Sara Maes.Evenals zijn vader en grootvader en zoovele leden van zijn geslacht studeerde hij te Leiden (ing. 13 Febr. 1668), promoveerde er 22 Febr. 1675 op een diss. de Hereditatis petitione, en werd hij al spoedig toegelaten tot de lagere ambten der stadsregeering om, nog geen 30 jaar oud, de hoogere te bereiken als veertigraad 18Aug. 1681; hij werd schepen 26 Juli 1683, rekenmeester 7 Aug. 1684, burgemeester 23 Dec. 1709 en bekleedde deze twee laatste posten meer dan eens. Van 1 Mei 1712-1 Mei 1715 werd hij als vertegenwoordiger der stad Leiden gecommitteerd ter Staten-Generaal. In 1706 werd hem door de stad een bokaal en schotel van gedreven zilver, met een latijnsch gedicht versierd, aangeboden, toen hij zijn 25-jarig lidmaatschap der vroedschap herdacht en tevens eerste schepen was. Bij zijne tijdgenooten stond hij in hoog aanzien om zijn bekwaamheid als regent, doch niet minder door zijne kundigheden. Hij was bij al zijne bedieningen een ijverig rechtsgeleerde, letter- en geschiedkundige. Al zijn er geene gedrukte werken van hem bekend, zijn arbeid heeft toch vruchten gedragen, want niet het minst door de vele aanteekeningen, copieën en, naar het schijnt, ook beschouwingen over Leiden

en de regeering dier stad, doorhem bijeengebracht, werd zijn gelijknamige kleinzoon (die volgt) in staat gesteld, het werk van F. van

Mieris aan te vullen en te voleinden. De laatste vijftien jaren van zijn lang leven heeft hij zich uitsluitend aan zijne studiën gewijd, en had in de regeering slechts zijn post van 40-raad behouden, dien hij tot zijn dood bleef bekleeden. Hij was een echte regent en man van zijn tijd, doch niet overdeftig en hoog als zoo velen zijner ambtgenooten. Doch twee der bekende regentengebreken kleefden ook hem aan, geldgierigheid en nepotisme. Het is hem zeer goed gelukt al zijne mannelijke en vrouwelijke verwanten, die slechts in aanmerking konden komen, vette postjes te bezorgen in het huishouden zijner stad. Zijn invloed was zoo groot, dat hij in Leiden alles naar zijne hand zette; keuren noch traditie waren voor hem daarin een bezwaar.

Vandaar dan ook, dat hij wel eens in pamfletten en spotgedichten heftig is aangevallen en uitgemaakt voor al wat slecht was. Uit zijn op 6 Dec. 1678 te Leiden gesloten huwelijk met Geertruida van der Maersche, geb. te Leiden 7 Nov. 1655, overl. aldaar 23 Feb. 1736, dr. van den griffier mr. Pieter en Geertruid Cornelisdr. van Dorp, sproten meerdere kinderen, waarvan slechts twee zoons, Daniël en Pieter, nakomelingschap hadden, die echter thans ook is uitgestorven.

Naar hs. gegevens op het gemeente-archief te Leiden.

Bijleveld

< >