NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Aemilius, antonius

betekenis & definitie

AEMILIUS (Antonius), Emilius of Melis, geb. 20 Dec. 1589 te Aken, gest. 12 Nov. 1660 te Utrecht, zoon van den koopman Jan Melis, burgemeester van Hasselt enElisabeth Houbraeken,die van daar om de religie naar Dordrecht vluchtten, waarheen zij uit de latijnsche school te Aken in 1598 ook A. ontboden om hem te Dordrecht de lessen van Adr. Marcellus, Vossius en Polyander van Kerckhoven te doen volgen. 10 Sept. 1607 te Leiden ingeschreven als stud. theol., hoorde hij er Scaliger, Baudius en Rud.

Snellius en legde zich in het bijzonder op het grieksch toe; 30 Mrt. 1611 als student ingeschreven te Heidelberg, woonde hij er bij Dav. Paraeus, bezocht de Palatina en reisde over Straatsburg naar Saumur, waar hij du Plessis Mornay leerde kennen en den medicus Is. Cohuaeus uit Angers, wien hij later op reis vervaardigde gedichten toezond; vier maanden verbleef hij te Montauban en Toulouse, had ook te Genève Jac. Gothofredus en Jean Diodati gehoord en keerde over Basel, Keulen en Leuven huiswaarts. In 1615 werd hij te Dordrecht als opvolger van Vossius tot rector der latijnsche school benoemd en bewerkte er de stichting eener openbare bibliotheek. Toen in 1619 Bernard Zwaerdecroon te Utrecht weigerde de dordtsche artikelen te teekenen, werd A. daar 25 Oct. 1619 als rectoren Nov. d.a.v. door zijn toedoen Is.

Beeckman als conrector der latijnsche of Hieronymusschool aangesteld. In 1623 huwde hij er Agneta van Langen, dochter van den utrechtschen predikant Joh. v.L. en Maria Iselmuyden. Na de school tot grooten bloei gebracht te hebben, deed hij 1 Juli 1630 afstand van het rectoraat en vestigde zich als particulier te Delft, in 1631 zelfs de te Leiden opengevallen leerstoel van Vossius in het grieksch afslaande. 4 Nov. 1633 te kennen hebbende gegeven wederom naar het onderwijs te verlangen, bewogen curatoren der Hieronymusschool zijn opvolger Justus Lyraeus zijn ambt neder te leggen en aanvaardde A. wederom het rectoraat, tevens 17 Juni 1634 het onderwijs in de geschiedenis en welsprekendheid aan de illustre school met eene rede De usu lectionis historicae. 6 Mrt. 1636 sprak hij namens den Senaat bij de verheffing dier school tot Universiteit en erlangde 21 Mrt 1639 zijn ontslag als rector der latijnsche school om zich alleen aan het hoogleeraarsambt te wijden. De omgang met Is. Beeckman, later met zijn ambtgenoot Reneri, had Aemilius Descartes en zijne philosophie zeer hoog doen stellen. De lijkrede, die hij 18 Mrt. 1639 op Reneri hield, was een doorloopende lofrede op diens leermeester; door middel van Regius zond hij den toen hem persoonlijk onbekenden wijsgeer het handschrift, later een lofvers op hem, terwijl in 1640, omgekeerd, beide utrechtsche hoogleeraren Descartes' handschrift der Meditationes ter lezing ontvingen.

Jan. 1642, te midden der twisten tusschen Regius en Voet, schreef Descartes den eerste zich te voegen naar den raad van Aemilius, van wien Regius ten slotte toestemming erlangde tot zijn 16 Febr. 1642 uitgegeven antwoord aan Voet. Volgens hem verzette Aem. zich tegen het door de professoren 16 Mrt. 1642t.o. van Regius gepubliceerde judicium; dat men er zijn naam niettemin onder vindt, is wellicht te wijten aan invloed van Voet. In 1645 nog noemt Descartes Aem. ‘le principal ornement de l'Académie’. Rector is hij geweest in 1644 en nog eens in 1659. Ook in het oostersch wordt hij ervaren genoemd. Hoewel reeds meer dan twintig jaren door nierlijden gekweld, kon hij tot 1654 zijne functie rustig blijven waarnemen, toen, terwijl hij zijn vader naar Aken vergezelde, zijn toestand door bijkomende kwalen verergerde. Nog aangezocht zijnde te Leiden de plaats van Dan. Heinsius te vervullen, overleed hij na zes jaren lijdens.

Dan. Berckringer hield de lijkrede; Joh. Georg. Graevius werd zijn opvolger. In de utrechtsche senaatkamer hangt zijn geschilderd portreten copie naarCorn. Janssens vanCeulen.

Uitzijn huwelijksproteneenzoonJohannes of Janus Aemilius (ingeschreven te Utrecht als student in 1643) en twee dochters, Elisabeth, overluid te Utrecht 28 Febr. 1648, enGeertruid. Zijn naam komt voor in het album van de la Fontaine (Werken Letterk. N.R. VII, 2e st. 127) en dat van Heiblocq (Verst. Kon. bibl. 1901,48); bevriend was hij ook met Nic. Heinsius.

Onuitgegeven is een brief van hem aan Vossius van 13 Sept. 1646 op het Br. Museum (ms. Harl. 7012) en een aan C. Booth (Gem. Archief Utr.); aan hem van A.v. Buchell met een stuk omtrent vroegere benamingen der Oostzee (Univ. bibl.

Utr.) en tien brieven van hem aan Adr. Blyenburgh (1615-30) (Kon. Bibl. 's Gravenhage). Gedrukt zijn brieven van Vossius aan hem in G.J. Vossii Epp. (Aug. Vind. 1691) I, 179, 305, 490; - zie ook p. 200, 474 - en II, 53; een brief van en een aan Crucius in Crucii Merc. sive Epp. (1661) 457, 712; zie ook 451; een aan A.

Matthaeus in diens Analecta V, 295. Hij vervaardigde noten bij Isocrates; in de leidsche univ. bibl. berusten een Lucianus en Grammatici lat. ed. Putsch met ms. aanteekeningen van hem, in de utrechtsche bevinden zich zijn Libellus de Graecorum tonis, benevens Aristoteles' Ethica met ms. aanteekeningen. Van hem zelf zag niets het licht dan de Oratio in Inaugurationem ill. gymn. Uitraj. (Ultraj. 1634), die inAcademiae Uitraj. inaugurationem (ib. 1636), de Oratio fun. dicta honori et memoriae H. Renerii (Ultraj. 1639) en eenige andere naar aanleiding van passages bij latijnsche historici, vooral Tacitus, die allen te zamen, met nog anderen van de laatste soort, vereenigd zijn tot een bundeltje Orationes (Traj. ad Rhenum 1651), opgedragen aan den kamper burgemeester Rudolf van Langen; eraan toegevoegd zijn gedichten sinds zijn jeugd toegezongen aan leermeesters, vrienden en leerlingen en opdrachten.

Een tweede bundel kwam niet tot uitgaaf. Volgens sommigen zou een en ander in de Opera postuma Jani Erasmi(1663 en '65) mede van hem afkomstig zijn.

Zie: Berckringer's Parentatio prosaica (ook in Witten, Memor. philos. vol. II, dec. VIII, 408); Baillet, Vie deDescartes II (Par. 1691) 13, 22, 153, 155; Schotel in Utrechtsche Volksalmanak 1845, 97-108; dez. Illustre school te Dordrecht (Utr. 1857) 23, 50, 59, 60, 65, 66, 220, 221, met daarbij genoemde bronnen; Ekker, de Hieronymusschool te Utrecht (Utr. 1863) 91; Loncq, Hist. SchetsderUtr. hoogeschool(Utr. 1886) reg.; Oeuvresde Descartes II (Paris 1890) 528, 548; III (ib. 1899) 1-3, 60-61,63, 72, 204, 509, 526-27, 532, 557, VIII: 2 (ib. 1905) 203-204, 279, 283-84; Duker, Gisb. VoetiusII (Leid. 1905) 132 vlg., 155, 157, 159, 161; A. van Buchell, Diarium (Amst. 1907) in het reg., en de Suppl. Cat. eenerbibl. over Utrecht (Utr. 1908) 95, 200, 201.

de Waard

< >