Notatie der muziek, door middel van cijfers. De oorsprong der Chevémethode moet worden gezocht in de pogingen van pater A.
Parran (1639) en pater Souhaitty (1677) tot het samenstellen van een muziekschrift in cijfers. J. J. Rousseau ging verder dan zij: zijn systeem (1742) bevat feitelijk alle elementen der latere methode. Rousseau's werk werd voortgezet door P. Galin (1818), A. Paris (zie daar) en ten slotte gesystematiseerd door E. Chevé, diens vrouw en zoon, A. Chevé. In de Chevé-methode wordt de waarde der noten als volgt aangegeven: Elk cijfer stelt een eenheid voor; een punt achter een cijfer dient als herhaling van die eenheid; onderverdeeling in tweeën of drieën wordt aangeteekend door één dwarsstreep boven de cijfers; verdeeling in vieren, vijven, zessen en zevenen door twee dwarsstrepen etc., bijv.:De 7 stamtonen van de toonladder worden, in overeenstemming met hun rangnummer aangegeven door 1234567. Verandert de toonsoort, dan wordt de tonica (zie daar) opnieuw aangeteekend. Verhoogde stamtonen krijgen een streep, van links onder naar rechts boven (/) door het cijfer; verlaagde stamtonen een streep van links boven naar rechts beneden ( \) De tonica van den kleine terts toonsoort (zie daar) wordt aangegeven als de sext van de parallel groote terts toonsoort (Tonica van a kl. t. als de sext (zie daar) van C. gr. t.).
Het laagst bereikbare octaaf van elke stemsoort of instrument wordt genoteerd door een punt onder het cijfer; het hoogste door een punt er boven: