De samenvoeging van twee toonaarden tot een nieuwe (zie Bitonaal). Voorbeelden van bitonaliteit zijn o.a. te vinden in Soirees de Petrograd van D.
Milhaud, Saudados do Brasil van denzelfden componist, de werken van A. Honegger, Strawinsky (fragmentarisch, niet consequent), Pijper, Bartok, Schoenberg en bij vele andere modernen. De bitonaliteit is gegroeid, als voortgezette splitsing der dissoneerende elementen, op den stam van den oorspronkelijken drieklank (te beginnen met den dominant septiem), zoodat deze contrasteerende factoren, niettegenstaande eene groote zelfstandigheid, toch het verband met den kiem-toonaard niet verloren. Langs dezen weg emancipeeren zich de dissoneerende accoordtonen; zij krijgen zelf de beteekenis van neventonica, naast, en gelijktijdig met, de hoofdtonica; vormen zelf een middelpunt van tonen en accoorden, worden dus de grondtoon van een nieuwe tonaliteit, met alle potenties welke deze bezit, in de oude. Een vaak voorkomende verhouding der beide toonaarden is o.a. grondtoon :tritonus, bijv. C.-Fis. (Zie de literatuuropgaven bij „Bitonaal" en Paul Gilson: Quint es, octaves, secondes et polytonie).