Muziekencyclopedie

S. van Ameringen (1962)

Gepubliceerd op 21-04-2020

orkest

betekenis & definitie

(van Gr. orchèstra = dansplaats), de gezamenlijke musici die een instrumentale compositie uitvoeren en een aantal instrumenten in een bepaalde opstelling bespelen. De term kwam ca 1600 in gebruik bij het ontstaan van de opera in Italië.

De ruimte tussen acteurs en publiek (orchèstra) werd ingenomen door de instrumentalisten. Vanaf 1600 hebben zowel de samenstelling als de functie van het orkest een grote ontwikkeling gekend, analoog aan de ontwikkeling van de muziek en van de muziekinstrumenten zelf. Een eerste beklijving van deze ontwikkeling was het orkest van Haydn (strijkkwintet, tweevoudig houten en koper en pauken). De romantici hadden behoefte aan een sterke uitbreiding van vooral de houten en koperen blazers. In het begin van de 20ste eeuw schreef Mahler een symfonie voor 1000 uitvoerders (incl. koren). Na de Eerste Wereldoorlog is er een versobering opgetreden, na de Tweede Wereldoorlog gevolgd door een gewijzigde samenstelling van het orkest door toevoeging van elektronische instrumenten.

Met de ontwikkeling van het orkest hangt nauw samen die van de leider daarvan, de dirigent. Men onderscheidt strijkorkest, kamerorkest, symfonieorkest, harmonieorkest, fanfareorkest, mobiele ensembles, jazzensembles, combo’s, popensembles en specifieke ensembles.