Gepubliceerd op 02-01-2020

Leeuwarden (Ljouwert)

betekenis & definitie

Hoofdstad van de provincie. Leeuwarden ontstond als een nederzetting op een noord-zuid gerichte kwelderwal bij de monding van de Ee in de toenmalige Middelzee.

Iets westelijker lag de terp Oldehove, die vanaf de late 9de eeuw plaats bood aan de St.-Vituskerk, maar die waarschijnlijk eerder bewoond was geweest. In de 9de eeuw of kort daarvoor kwam de bewoningskern Nijehove tot ontwikkeling op een terp ten noorden (Kleine Hoogstraat e.o.) en een terp ten zuiden (Grote Hoogstraat e.o.) van de toenmalige Eemonding ter hoogte van het huidige Gouverneursplein.

De vroegste vermelding van de naam Leeuwarden dateert uit de 11de eeuw.In de 11de of 12de eeuw werd de nederzetting beter beveiligd tegen het zeewater door de aanleg van een zeekade of dijk, die het tracé Wirdumerdijk, St.-Jacobsstraat, Beijerstraat en het westelijke deel van de Grote Kerkstraat richting Oldehove volgde. Een zijl tussen de St.-Jacobsstraat en Beijerstraat zorgde voor de uitwatering van de Ee. Na het verlanden van de Middelzee in de 13de eeuw heeft men het gebied ten westen van de St.-Jacobsstraat ingedijkt en de Ee verlengd met een gracht naar een nieuwe zijl aan de zuidzijde van het Herenwaltje. Op de terp Oldehove werd de houten St.-Vituskerk eind 10de of begin 11de eeuw in steen herbouwd. Toch vond de stedelijke ontwikkeling van Leeuwarden in eerste instantie niet hier plaats maar in Nijehove, waar in de late 12de eeuw een aan Maria gewijde parochiekerk werd gesticht (gesloopt 1765) en in 1245 een dominicanenklooster. Leeuwarden, inmiddels uitgegroeid tot handelsnederzetting, verwierf in de 13de eeuw zelfstandigheid binnen de grietenij Leeuwarderadeel.

Aansluitend op de Ee en het Vliet een uit oostelijke richting in de Ee uitkomende waterloop werd in de 14de eeuw een verbindingsgracht gegraven, nu nog herkenbaar in het tracé van Voorstreek en Kelders. Aan de zuidzijde vormde de Weaze de verbindingsgracht met het riviertje de Potmarge. De zuidelijke stadsgracht werd later in westelijke richting doorgetrokken: de Nieuwestad. Eind 14de eeuw was de stad omgracht langs het tracé: Naauw, begin Nieuwestad, Bagijnesteeg, St.-Anthonystraat, Perkswaltje, Nieuweburen, Voorstreek, Tuinen, Turfmarkt, Tweebaksmarkt, Druifstreek, Zwitserswaltje en Weaze. Direct ten noordoosten van deze stadskern kwam in de 14de eeuw bij de Camminghastins de buurtschap Hoek tot ontwikkeling. Oldehove en Hoek kwamen tussen 1426 en 1435 onder hetzelfde recht als de stedelijke kern Nijehove.

Het economisch centrum verschoof in de late middeleeuwen van de Hoogstraten naar de grachtenas Voorstreek, Kelders, Naauw en Nieuwestad, waar koopmanshuizen werden gebouwd. Aan de zuidzijde van de Nieuwestad werd de waag gevestigd. Tussen 1481 en 1494 werd een nieuwe stadsgracht gegraven die de 15de-eeuwse uitbreidingen van het oude centrum én de terp Oldehove en de buurtschap Hoek omsloot, waarmee de omvang van de huidige binnenstad was bereikt. De stad kreeg wel enkele land- en waterpoorten, maar geen volledige stenen ommuring. In 1504 riep hertog Albrecht van Saksen Leeuwarden uit tot hoofdstad van Friesland, hetgeen werd bekrachtigd door de vestiging van het Hof van Friesland. Voor Leeuwarden betekende dit een belangrijke impuls.

Aan de Turfmarkt en Tweebaksmarkt kregen in de loop van de 16de eeuw enkele gewestelijke instellingen hun plaats: de Kanselarij, het Landschapshuis (gesloopt 1849) en het Collegie of provinciehuis. Het blokhuis dat in 1499 door hertog Albrecht aan de zuidoostzijde van de stad was opgericht, werd in 1580 gedeeltelijk ontmanteld, waarna ten noorden daarvan in het zogeheten Herenhof de Kruisstraat, de Nieuwe Oosterstraat en de nieuwe Keizersgracht werden aangelegd.

Na de Reformatie in 1580 werd de Jacobijnerkerk de hoofdkerk van de stad. De in verval geraakte St.-Vituskerk sloopte men in 1596, met uitzondering van de in 1529-'32 opgetrokken maar onvoltooide kerktoren, de Oldehove. Door confiscatie van de kloosters kwamen nieuwe terreinen voor huizenbouw beschikbaar. Zo werden eind 16de en begin 17de eeuw de Bredeplaats, Achter de Grote Kerk, Bollemanssteeg, Nieuwesteeg en Heerestraat aangelegd. Verder moderniseerde men de stadswal door de aanleg van een ring van bastions; rond 1583 de Amelandsdwinger en het Hoeksterbastion aan de noordoostzijde, de overige bastions rond 1620. Ter plaatse van het Zaailand kwam in het eerste kwart van de 17de eeuw een kleine stadsuitbreiding tot stand; hier werd de oude buitengracht tot binnengracht (Heerengracht).

Het belang van de stad als bestuurlijk centrum werd vergroot door de komst van de eerste Friese stadhouder, Willem Lodewijk van Nassau-Dietz (‘Us Heit’) in 1584. Aan het Hofplein werd het stadhouderlijk hof ingericht, dat tot het vertrek van stadhouder Willem IV naar Den Haag in 1747, aan de stad allure verleende. Het stadhuis, oorspronkelijk gevestigd aan de Grote Hoogstraat, werd in 1618 verplaatst naar het Raadhuisplein, tegenover het stadhouderlijk hof. In 1791 verloor Leeuwarden de status van vestingstad, waarna men tussen 1818 en 1859 de stadspoorten afbrak en de omwalling en de bastions afgroef en omvormde tot kaden en wandelgebieden. De vorm van de bastions bleef herkenbaar. De Prinsentuin de voormalige stadhouderlijke lusthof - en de aangrenzende bastions veranderde men in een publiek park.

Een ingrijpende wijziging aan de noordzijde van de binnenstad kwam in 1859-'60 tot stand ten behoeve van de scheepvaart: bij de Camstraburen werd een korte, rechte verbinding gegraven tussen de Dokkumer Ee en de Noorder Stadsgracht. De gedempte Noorderkade werd de Noorderweg en de Reindersbuurt en de Arendstuin kwamen binnen de stadsgracht te liggen. In de zuidwesthoek van de binnenstad werd de Heerengracht gedempt (1846), waardoor een groot plein ontstond dat vanaf 1894 als Wilhelminaplein bekend staat. Hier verrees het nieuwe Paleis van Justitie (1846-'51). Uit hygiënische overwegingen dempte men verder onder meer de noordtak van de Keizersgracht (1845; rest 1957), de gracht bij Perkswaltje en Nieuweburen (1863-'64), de Oude Gracht (1870) nu St.-Anthonystraat/Bagijnesteeg de gracht van Wortelhaven via Eewal tot Nieuwestad (1884) en de gracht van de Turfmarkt-Tweebaksmarkt-Druifstreek-Zwitserswaltje (1894).

In het tweede kwart van de 19de eeuw kreeg Leeuwarden door de verbetering van bestaande wegen en de aanleg van nieuwe Rijksstraatwegen betere verbindingen met Overijssel (1827-'29), Groningen (1830-'31), Harlingen (1842), Sneek (1842), Lemmer (1846) en Stiens (1846-'47). Leeuwarden ontwikkelde zich ook tot een spoorwegknooppunt met verbindingen naar Harlingen (1863), Groningen (1866), Zwolle (1868), Staveren (1885) en Dokkum (1901); rond 1900 kwam er ook een tramverbinding met het noordwesten van de provincie tot stand.

De industriële ontwikkeling van Leeuwarden bleef beperkt van omvang en was voornamelijk gericht op de agrarische sector, met onder meer enkele cichoreifabrieken, zuivelfabrieken en een strokartonfabriek. Ten behoeve van de handel in agrarische producten bouwde men een nieuwe graanbeurs met zuivelwaag (1878-'80) aan de Wirdumerdijk.

In de 19de eeuw groeide de bevolking van Leeuwarden. Er werden arbeiderswoningen en herenhuizen gebouwd in aansluiting op de bestaande singelbebouwing langs de Ooster- en Zuidergrachtswal, de ‘uitbuurten’ langs de Dokkumer Ee en het Vliet en de uitvalswegen. Het gebied tussen de zuidelijke stadsgracht en het station (Stationskwartier) werd planmatig ingericht in de jaren 1868-'69 naar een ontwerp van stadsarchitect Th.A. Romein. Aan en nabij de recht getrokken Zuider Stadsgracht verrezen in de jaren daarop herenhuizen (Willemskaden) en villa's (Sophialaan). Eind 19de eeuw ontstond aan de noordwestzijde van de stad de eerste aanzet van de Transvaalwijk in aansluiting op de al in 1830-'33 gestichte Alg. begraafplaats.

Aan de zuidoostzijde van de stad was de aanleg van het Nieuwe Kanaal rond 1895 ter vervanging van het smalle en kronkelige Vliet de basis voor een nieuwe wijk die tussen 1896 en 1910 vorm kreeg. In het begin van de 20ste eeuw kwamen in aanvulling op de laat-19de-eeuwse schilbebouwing aan de oost- en westzijde nieuwe wijken (Westerparkwijk, Vogelbuurt) tot stand. Verder realiseerde men de eerste sociale woningbouwprojecten; de Indische Buurt en de Saskiastraten aan de oostzijde van de stad, de Hollanderwijk ten zuiden van het spoor.

Het door Gemeentewerken opgestelde voorlopige uitbreidingsplan uit 1920 en de definitieve versie in 1930 waren vooral van invloed op de ontwikkeling van het stratennet van de buitenwijken. De toename van het verkeer leidde tot het plan voor een oost-west gerichte verkeersdoorbraak door de binnenstad, maar verder dan de verbreding van de Peperstraat en de Paardenpijp in 1931 is het niet gekomen.

Na de Tweede Wereldoorlog bouwde men bij de groei van de stad in eerste instantie voort op het oude uitbreidingsplan. Bij gemeentelijke herindelingen tussen 1944 en 1984 werden aan alle zijden van de stad, maar vooral aan de zuidzijde, gebieden toegevoegd. Rondom de binnenstad konden hierdoor een ringweg en nieuwe woonwijken worden gerealiseerd. Ondanks de omringende nieuwbouw bleven de dorpskern van het oude Huizum en de oude uitbuurt daarvan bij de Schrans, herkenbaar. Andere belangrijke veranderingen zijn het rond 1951 aan de zuidzijde van de stad gegraven Van Harinxmakanaal, de demping van het Vliet (1969-'71) en de herinrichting van het stationsgebied en de omgeving van het Zaailand met grootschalige gebouwen vanaf de jaren zeventig van de 20ste eeuw. Bij de Oldehove is in 1994 een groot nieuw stadskantoor geopend. Leeuwarden is een beschermd stadsgezicht.