woonstraat die zodanig ingericht en gemarkeerd is dat het rijverkeer er een ondergeschikte positie inneemt. Het woonerf is voortgekomen uit experimenten die ca. 1970 begonnen met de herinrichting van een woonstraat in Delft.
Dit initiatief van de bewoners kreeg een vervolg in initiatieven van stedebouwkundigen zowel in stadsvernieuwingsgebieden (Delft: Westerkwartier en Wippolder) als in nieuwbouwwijken (Delft: Buitenhof; Emmen: Emmerhout). De term woonerf werd in Emmen voor het eerst gebruikt. De officiële status kwam bij de wijziging van het Reglement Verkeersregels en -tekens bij KB van 13.9.1976; de inrichtingseisen worden voorgeschreven in de Beschikking houdende de minimum-eisen waaraan woonerven dienen te voldoen (1976).Een woonerf is bedoeld om meer ruimte te scheppen voor activiteiten die door het massale autoverkeer niet meer op straat kunnen plaatsvinden: sociale contacten, ontspanning en het spelen van kinderen buitenshuis worden ernstig gehinderd door het autoverkeer met zijn onveiligheid, geluids- en stankoverlast. In een woonerf probeert men door een andere inrichting van de straat deze verloren gegane functies te herstellen. Een woonerf onderscheidt zich van een gewone woonstraat doordat de traditionele inrichting met stoep—rijbaan—stoep ontbreekt, doordat auto’s anders geparkeerd worden en doordat de groenvoorziening anders is aangelegd (vaak is zij door de bewoners zelf aangebracht, b.v. geveltuintjes). De openbare ruimte wordt zo goed mogelijk benut, doordat automobilisten, fietsers, voetgangers en spelende kinderen dezelfde stukken straat gebruiken. Verder probeert men de overlast van het autoverkeer te beperken door het aanbrengen van verkeersdrempels, hoekige wegasverschuivingen en wegversmallingen, waardoor men gedwongen wordt langzaam te rijden. De belangrijkste verkeersregels voor woonerven zijn: voetgangers mogen overal lopen en kinderen mogen overal spelen.
Het rijverkeer mag niet sneller dan stapvoets. Alle rijverkeer van rechts heeft voorrang en parkeren mag alleen op parkeervakken (aangegeven met een bord of een tegel met een ‘p’). In of bij een woonerf moet voldoende parkeergelegenheid voor de bewoners aanwezig zijn. Uitsluitend straten met woon- en bestemmingsverkeer met een betrekkelijk lage intensiteit mogen als woonerf worden ingericht. Sinds 1976 zijn meer dan 1000 straten of stratenstelsels tot woonerf geworden, waarvan het merendeel overigens niet aan de minimumeisen blijkt te voldoen. Ook is gebleken dat het woonerfprincipe slechts is toe te passen in situaties waarin sprake is van een betrekkelijk lage behoefte aan parkeerruimte op straat. Hierdoor is het woonerf geen oplossing voor die woonstraten die juist met bijzonder veel autoverkeer hebben te maken: woonstraten met een hoge parkeerdruk waar in de loop van de tijd veel ruimte is opgeofferd aan auto’s ten koste van lopen, fietsen, spelen en groenvoorzieningen.
Er zijn nog andere begrippen ontstaan met min of meer een gelijke strekking als woonerf, zoals leefstraat en speelstraat (wat soms synoniem is, maar soms staat voor een voor autoverkeer afgesloten straat); winkelerf (een winkelstraat met woonerfaspecten, maar zonder die juridische status); woonpad (een voetgangersgebied waar soms laden en lossen is toegestaan) en verblijfsgebied (een gebied met ondergeschikte verkeersfunctie, maar zonder een bepaalde beperkende inrichting). Litt. ANWB, De inrichting van een woonerf (1980); Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Verkeersveiligheid in woongebieden (1980); Pressiegroep Stop de Kindermoord, Een straat om te spelen (1982).