een graad van bewustzijnsverlaging, waarin men een patiënt opzettelijk brengt om een operatie te kunnen uitvoeren; de bedoeling is dat de patiënt geen pijn voelt en dat ook op andere prikkels geen (onbewuste reflectorische) afweerbewegingen of spierspanningen ontstaan. Tegenover de narcose als algemene verdoving, staat de plaatselijke geleidings- of de infiltratie-anaesthesie, zie analgesie2.
Onverschillig op welke wijze en door welk middel een narcose bewerkstelligd wordt het is altijd een vergiftiging, zodat men naast het stellen van de eis ener volledige gevoelloosheid altijd zal streven naar een zo gering mogelijke dosering van het minst giftige middel. Een verdere eis die men tegenwoordig aan een narcose mag stellen is die van een niet onaangename wijze van toediening (bij het begin de z.g. inleiding van de narcose).
Er zijn drie narcotiseer-methoden die principieel verschillen:
a.inhalatie-narcose, waarbij men gassen (lachgas, cyclopropaan) of dampen (aether, chloroform) laat inademen; deze zal in het navolgende nog uitvoerig behandeld worden.
b.intraveneuze narcose, waarbij men speciale sterkwerkende slaapmiddelen (evipan, pentothal e.d.) langzaam in een ader spuit (of laat binnendruppelen als infusie); deze wijze van narcotiseren is bijzonder prettig en daarom verkieslijk als inleiding van een grote inhalatie-narcose. Slechts bij kortdurende ingrepen kan met een intraveneuze narcose worden volstaan. De prettige en eenvoudige techniek kan een gevaar zijn voor een te lichtvaardig gebruik met onderschatting van het vergiftigingsgevaar.
c.rectale narcose, waarbij men het slaapmiddel (avertine, paraldehyde e.d.) per clysma of zetpil toedient; wordt thans nog vrijwel alleen gebruikt ter inleiding van een inhalatie-narcose bij een kind dat ook voor de prik (sub b) bang is.
De inhalatie-narcose werd ongeveer een eeuw geleden door een aantal Amerikaanse tandartsen voor het eerst toegepast en in weinig jaren na 1850 was vrijwel de gehele wereld bekend met deze weldaad, waardoor de chirurgie tot bloei kon komen. De laatste tien jaren hebben vondsten op het gebied der narcose-techniek de ontwikkeling van hart- en longchirurgie mogelijk gemaakt. De narcose begint (tijdens meergenoemde „inleiding” waarbij soms ook verzet van de patiënt optreedt, vooral bij de prikkelende werking van aether) met bewustzijnsverlies als eerste teken van vergiftiging der hersenschors. Hierdoor vallen ook de bewuste remmingen weg en de patiënt maakt allerlei wilde bewegingen en uit onsamenhangende taal; vandaar dat men deze fase het prikkelings- of excitatiestadium noemt, waar lachgas zijn naam aan dankt. Verdere toediening van het narcoticum verlamt dan de spieren, zodat het chirurgische stadium ontstaat, waarin de operatie kan geschieden.
Het hangt van de aard en de plaats van de ingreep af, of de spieren minder of meer moeten verslappen: voor buikoperaties die langdurig kunnen zijn, heeft men een diepe narcose nodig. Nooit mag men de narcosevergiftiging zo diep maken, dat de ademhalingsspieren verlammen, want dan bestaat onmiddellijk levensgevaar. Wel past men tegenwoordig curare toe, een vergif dat spierverlamming veroorzaakt. De narcose behoeft zodoende minder diep te zijn. Door de curare-techniek kan de chirurg langdurig en zonder enige last van spierspanningen opereren, terwijl de narcose toch slechts een oppervlakkige vergiftiging veroorzaakt! Wel is hiervoor het gesloten narcosesysteem nodig, zoals in het volgende nog wordt beschreven.
Tegen het einde der operatie beëindigt men ook de narcose door de toevoer van het narcoticum te staken, zonodig extra zuurstof of analeptica toe te dienen en met neostigmine de curare-werking op te heffen.
De moderne ontwikkeling der narcosetechniek heeft specialisten-anaesthesisten doen ontstaan. Deze werken vrijwel allen met een toestel waarbij men de samenstelling van het geïnhaleerde gasmengsel nauwkeurig kan controleren en regelen; grote aandacht geeft men daarbij niet alleen aan de hoeveelheid narcoticum (lachgas of trilene met meestal kleine hoeveelheden aether), maar vooral ook aan het zuurstof- en koolzuurgehalte teneinde de patiënt te behoeden voor zuurstofgebrek.
In veel gevallen is het wenselijk te narcotiseren door middel van een in de luchtpijp gebrachte halfstijve magillbuis, waardoor ook verstoppend slijm (bij longoperaties ook bloed) uit de luchtwegen kan worden gezogen (intratracheale narcose). Het gebruik van deze buizen is beslist noodzakelijk, wanneer men de ademhaling door curare (of door een overmaat aan zuurstof in het gasmengsel) uitschakelt; dan moet de narcose in een geheel gesloten systeem geschieden, waarbij men kunstmatige ademhaling toepast door rhythmisch de longen op te blazen. (zie ook pulmotor). In bijzondere gevallen (hartoperaties) kan men tegenwoordig ook nog de behoefte aan zuurstof van de weefsels van de patiënt verkleinen door de lichaamstemperatuur kunstmatig te verlagen, zie hibernatio. Door toepassing van de beschreven methoden kan men thans vrijwel alle patiënten (ook ernstige zieken en zeer jonge kinderen) met een minimum aan gevaren, grote operaties doen ondergaan.
Slechts in gevallen waar het bewustzijn van de patiënt behouden moet blijven zoals bij vele hersenoperaties, blijft men aangewezen op de plaatselijke analgesie. Hersenweefsel is merkwaardigerwijs ongevoelig voor aanraking. Vgl. pijnloze bevalling-.