Vergezellen
(vergezelde, heeft vergezeld), 1. tot gezelschap dienen van, medegaan met, begeleiden: iem. op de reis vergezellen; vergezeld van zijn trouwe hond; 2. (fig.) gelijk optreden met, meest in de verb. vergezeld gaan van of met, gepaard gaan met: het onweer ging van hevige rukwinden vergezeld; dat ging met veel plichtpleg...