Wat is de betekenis van UITTEREN?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitteren

(teerde uit, heeft en is uitgeteerd), 1. (overg.) doen verteren, geheel vermageren : de koorts heeft hem uitgeteerd; 2. (onoverg.) verteerd worden, verkwijnen : hij teert uit door verdriet; door ontberingen uitgeteerd.

2025-07-29
Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Uitteren

vergaande vermagering en zwakte bij verterende ziekten, zoals kanker en tuberculose (vliegende tering). Behandelen van de hoofdziekte.

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitteren

v., úttarre, -t(sj)irmje, -kwine, -swakje, -sukkelje, -lije.

2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitteren

teerde uit, i. uitgeteerd (geheel vermageren, verkwijnen): uitgeteerd door verdriet.

2025-07-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitteren

('uit) (teerde uit, is uitgeteerd 1. vermageren, verkwijnen. 2. door tering verkwijnen.

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITTEREN

UITTEREN - (teerde uit, heeft en is uitgeteerd), vermageren, verkwijnen : de koorts heeft hem uitgeteerd; hij teert uit door verdriet; door tering verkwijnen : hij is tuberculeus, hij teert reeds sedert jaren uit. UITTERING, v.

2025-07-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-29
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)