Wat is de betekenis van tantum?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tantum

(Lat.), gebezigd in dezelfde zin als tantième.

2025-07-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Tantum

bedrag

2025-07-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Tantum

zoveel, genoeg

2025-07-27
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Tantum

zie tantus.

2025-07-27
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

tantum

(Lat.) zoveel, genoeg.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tantum

o. tantums (Lat. zoveel; bedrag, som; tantième): de directeur geniet een tantum.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tantum

('tantum) o. (-s) [Lat. een zo groot (iets)] bedrag, som.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tantum

[Lat.], o. (-s), bedrag, som.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

tantum

tantum - zooveel, genoeg,