Wat is de betekenis van oplichter?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oplichter

m. (-s), die iem. oplicht, bedriegt, inz. die anderen door valse voorspiegelingen geld of goed weet afhandig te maken.

2025-07-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

oplichter

iemand die oplicht. iemand die mensen oplicht. Voorbeelden: Men bedenke bijvoorbeeld, dat één enkele oplichter in een elektronische omgeving zonder moeite op zo'n grote schaal kan opereren, dat het elektronisch handelsverkeer kan worden ontwricht. http://www.minjust.nl/sdu/index.htm, 12 februari 1998 '...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

oplichter

oplichter - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-lich-ter 1. een beetje licht uitstralen ♢ de zijkant van die banden licht op in het donker 2. wie meestal niet eerlijk is ♢ deze oplichter heeft o...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Oplichter

s., oplichter.

2025-07-28
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Oplichter

Moralist die je ’t vertrouwen weergeeft.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oplichter

m. oplichter s (iem., die oplicht, inz. in bet. 3, op bedrieglijke wijze geld of goederen weet afhandig te maken; bedrieger).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oplichter

('op) m. (-s) hij die oplicht.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oplichter

m. (-s), persoon die iemand oplicht, bedriegt, m.n. die anderen door valse voorspiegelingen geld of goed weet afhandig te maken.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oplichter

Oplichter m. (-s), die iem. oplicht, bedriegt, inz. iem. geld of goederen weet afhandig te maken. OPLICHTSTER, v. (-s), bedriegster.