Wat is de betekenis van Nuttigheid?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nuttigheid

v. (...heden), het nuttig-zijn; nut.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nuttigheid

s., nuttigens, nut (it).

2025-07-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Nuttigheid

in de economie de eigenschap van een goed, om in de behoeften van de mensen te voorzien, dit zonder rekening te houden met de vraag of de goederen objectief gewenst zijn voor het welzijn van de mens.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nuttigheid

v. (eigenschap van iets nuttigs).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

nuttigheid

v. (...heden) nut.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

nuttigheid

v. (-heden), het vermogen van een goed om in een behoefte te voorzien. De economie gaat niet in op het ethische vraagstuk of de behoefte zelf al of niet geoorloofd is; aan sterke dranken wordt evenzeer nut toegekend als aan geneesmiddelen.

2025-07-25
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Nuttigheid

Nuttigheid - zie WAARDE.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nuttigheid

v. nut.