Wat is de betekenis van Node?

2025-07-21
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Node

bw., 1. door de noodzakelijkheid gedwongen, niet vrijwillig, en vand. ongaarne, onwillig: node geef ik mijn toestemming; dat is een stap, die ik slechts node zou doen; 2. ternauwernood : de sluier wordt niet of node ten halve opgericht.

2025-07-21
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

node

(zelfstandig naamwoord) [ict] knooppunt, knoop, vertakking

2025-07-21
Blockchain woordenboek

Redactie Ensie (2021)

Node

node is elke individuele computer of digitaal transactieknooppunt, die deel uitmaakt van een crypto network.

2025-07-21
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

node

node - Bijwoord 1. tot nood, grote nood veroorzakend Plotseling werd hij ernstig ziek; hij werd node gemist bij het concert. node - Zelfstandignaamwoord 1. datief van nood Snel werd duidelijk wat men allemaal van node had.

2025-07-21
Woordenboek Internettaal

Martin Bannink (1995)

Node

Een computer in een netwerk, of een plek op een computer (die zich natuurlijk in een netwerk bevindt!). Vraag: 'Waar kan ik die "node" in vredesnaam vinden?' Antwoord: 'Op het domain "rob.kun.nl".' Simpel, toch?

2025-07-21
Woordenboek automatisering

Henk Biemond (1985)

Node

Knooppunt (1) In een netwerk is dit een punt, waar één of meer functionele eenheden zorgen voor het onderling verbinden van transmissielijnen. (2) In een boomstructuur is dit een punt, waar ondergeschikte gegevenselementen hun oorsprong vinden. (3) Een eindpunt van een verbinding of een punt, dat gemeenschappelijk door twee of meer v...

2025-07-21
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

node

onwillig; van node, nodig.

2025-07-21
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

node

knobbel, knoest; knoop, knooppunt.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-21
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

node

1. van node hebben (of: zijn), nodig hebben (of: zijn); 2. bw. (d. i. door nood gedwongen, slechts in of door dwang en dus ongaarne): ik doe het node, tegen mijn zin.