Wat is de betekenis van lijzig?

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lijzig

bn. bw. (-er, -st), van of als past bij een lijs, saai, slungelachtig, zeurderig: er lijzig uitzien; lijzig spreken.

2025-07-22
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lijzig

lijzig - Bijvoeglijk naamwoord 1. saai, sloom, langzaam 2. (informeel) slungelig Hij heeft echt een lijzige uitstraling. Woordherkomst afgeleid van lijs (suf persoon) met het achtervoegsel -ig Synoniemen flauw, loom, lusteloos, slap, traag, vadsig

2025-07-22
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lijzig

lijzig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: lij-zig 1. sloom en saai ♢ hij heeft een lijzige stem Bijvoeglijk naamwoord: lij-zig ... is lijziger dan ... het lijzigst ...

2025-07-22
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lijzig

adj. & adv., seurderich, limerich, lêbbich.

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lijzig

bn., bw. (temerig, saai, slepend): lijzige taal, een lijzig gebed; lijzig spreken.

2025-07-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lijzig

bn. en bw. (-er, -st) [lijs] saai, traag, zeurig: een -e Jan Salie; gezegde zinnetjes.

2025-07-22
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lijzig

bn. en bw. (-er, -st), van of zoals voorkomt bij een lijs; saai, slungelachtig, zeurderig: er lijzig uitzien; lijzig spreken.

2025-07-22
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

lijzig

lijzig bn. 'zacht, fijn, traag, zeurderig, slungelig' categorie: waarschijnlijk erfwoord Vnnl. lijsigh (bw.) 'gemakkelijk, licht' [1629; WNT], hoe lijsigh dat ic slape 'hoe licht ik slaap' [ca. 1650; WNT], lysige stukken 'irritant langzame, saaie stukken' [1683; via WNT]; nnl. een lijzigen, droomerigen Jan Sa...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lijzig

Lijzig bn. bw. (-er, -st), saai, .slungelachtig er lijzig uitzien; al die zusters zijn even lijzig; lijzig spreken, saai, temerig, lijmerig langzaam.