Wat is de betekenis van Lasso?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lasso

(Sp.), v. (-’s), werpkoord met strik: paarden, buffels met een lasso vangen.

2025-07-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

lasso

(1991) (stud.) mannelijk lid. • Lasso, (Ams) herenlid. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991) • En kennelijk is er buiten het corps geen studentenleven, getuige de uitgebreide verhandeling over feuten, zooien, brallen en disputen. Het jargon voor seks: uit je kruis blaffen of je lasso tusse...

2025-07-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lasso

lasso - Zelfstandignaamwoord 1. een touw met verschuifbare lus om door er mee te gooien koeien en paarden ermee te vangen. Synoniemen vangtouw

2025-07-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Lasso

[v. Sp. lazo, van Lat. laqueus = strik, strop] riem van leer of touw, 10 tot 30 m lang, aan één einde met een strik of lus, door veehoeders (spec. in Amerika) gebruikt om half wild vee te vangen.

2025-07-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Lasso

werpstrik

2025-07-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lasso

vterptou met strik.

2025-07-29
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Lasso

lasso, werpkoord.

2025-07-29
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

lasso

I. lasso; II. met de lasso vangen.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Woordenboek Italiaans (IT-NL)

A. Lankhout en J.E. Bas Backer (1951)

lasso

1. moe, mat; fig. helaas; 2. lasso di tempo, tijdsverloop.