Wat is de betekenis van Hak, wrok?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hak, wrok

m., g. mv. haat, wrok, nijd, afgunst; een of de hak op iemand hebben, hem bij elke gelegenheid zien te kwetsen of te benadelen, de pik op hem hebben.