goferd, gofert
(1937) (Barg.) hoed. Voor allerlei soorten hoeden, zie: bommerik*; buis*; dekkerik*; donderhoedje*; dop*; driedekker*; driekant*; eitje*; Franse* pot; fruitpan*; gribus*; hoge* zijden; hondenkot*; kachelbuis*; kachelpijp*; kakkelol*; koofertje*; nolletje*; pot*; solletje*; stoofbuis*; tafelronde*; toppie*. • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1...