Fluiter
m. (-s), 1. iem. die fluit of op een fluit blaast; 2. (nat. hist.) hier te lande op droge gronden voorkomende boszanger (Phylloscopus sibilatrix).
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. iem. die fluit of op een fluit blaast; 2. (nat. hist.) hier te lande op droge gronden voorkomende boszanger (Phylloscopus sibilatrix).
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip fluiter heeft 2 verschillende betekenissen: 1) wezen dat fluit. wezen dat fluit of een fluitend geluid maakt. 2) zangvogel met een gele borst. zangvogel met een gele borst en een witte buik die veel in Europa voorkomt.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Vogelbescherming Nederland 2009)
De fluiter leidt een vrij onopvallend bestaan, maar is een van de mooiste zangvogels van Nederland. Een helderwitte buik, een citroengele borst en een opvallende, gele wenkbrauwstreep. Maar waarschijnlijk hoor je een fluiter eerder dan dat je de vogel ziet. Als je door een mooi hoog bos loopt en je hoort een ‘rondtollende munt' uit een boom komen,...
Klaas J. Eigenhuis (2004)
Phylloscopus sibilatrix (Bechstein: Motacilla) 1793. De lokroep van deze in de beboste delen der Lage Landen broedende Boszanger ← is een herhaald, fluitend "tjuu tjuu tjuu". Daarnaar kan de vogel genoemd zijn; maar eerder valt een niet geheel geslaagde vertaling van de wetenschappelijke naam (Lat sibilatrix) of F Pouillot siffleur t...
Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)
(Phyllóscopus sibildtrix). Kleine zangvogel met gele borst, witte buik en gele oogstreep. De zang bestaat uit een lange, dalende triller of een herhaald ‘pjuu’. Zomergast, die van eind april tot in september is te zien. Broedvogel van oude loofbossen, speciaal beukenbossen. In Zeeland zeldzame broedvogel komt vooral in de...
Lize Stilma (1961)
In de hoge bomen woont de fluiter. Deze fluiter heeft een gele borst, een witte buik, gele poten, fladdert rusteloos heen en weer, alsmaar roepend „siepsiep”. De bovenkant is geelgroen en de brede wenkbrauwstreep doet diepernstig aan!
Gedigitaliseerd Ensie (1950)
siep siep siep siep sirrrr (Geelgroene rug, gele borst, witte buik, ongeveer even groot als. een mus). Eenlettergrepige roep, die steeds sneller wordt herhaald en eindigt in een vlugge, soms dalende triller. Vanaf april, in loofbossen.
Winkler Prins (1949)
(1), klein zangvogeltje (Fhylloscopus sibilatrix), ± 13 cm groot, vnl. in beukenbossen. Kop en rug groen, vleugelveren bruin met gele rand. Komt eind April in Nederland en vertrekt weer in Sept.;(2) andere naam voor Capucijneraap.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: