Wat is de betekenis van Flenter?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Flenter

m. (-s), 1. kleine afgescheurde lap; alles ging aan flenters, werd kapot gescheurd; 2. zeer dun plakje of schijfje; meest in verkleinvorm: flentertjes van boterhammen.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

flenter

(2009) (inf.) mannelijk geslachtsdeel. • (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia. 2009) • (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

2025-07-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Flenter

afgescheurde lap; zeer dun plakje

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

flenter

losgeskeurde stuk; geringe hoeveelheid; geflenter, doelloos rondloop; flankeer.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

flenter

m. -s, flentertje (flard; klein afgeslagen of afgescheurd stuk; dun schijfje, plakje, reepje): iets aan flenters scheuren.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

flenter

m. (-s;-tje) [msch. ~ flard] 1. Algm. stuk, brok, afgescheurde lap: alles ging aan -s; aan of in -s scheuren, slaan. 2. Inz. dun schijfje: een koud vlees.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Flenter

FLENTER, m. (-s), stuk, brok; flard, afgescheurde lap; alles ging aan flenters, werd kapot gescheurd.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)