een tukje doen, tukken
(1861) (inf.) een dutje, een kort slaapje doen. Tukkie of tukje is de dialectvorm van tukkebollen `knikken met het hoofd'. • Thijs kon best een tuk doen als hij wou zoodra hij zijn bakje koffie van schipperke had ingeslurpt. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912) • Het komt voor, dat de Sliedrechtse huisvader...