Wat is de betekenis van Dossen?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dossen

(doste, heeft gedost), in een dos steken, uitdossen (steeds met een bep.): in feestgewaad gedost; (flg.) versieren: het veld in het kleurig zomerkleed gedost.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dossen

dossen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dos

2025-07-28
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Dossen

Dossen - straffen. Herkomst onbekend.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dossen

doste, h. gedost (steeds met een bepaling: in een dos steken; kleden [inz. op ongewone, prachtige of dwaze wijze]; opschikken): in feestgewaad gedost.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dossen

('dossən) (doste, heeft gedost) (steeds met een bepaling) 1. prachtig kleden ; in ambtskledij gedost; zich in een feestgewaad. 2. versieren : het veld in ’t kleurig zonnekleed gedost. 3. ranselen.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dossen

(doste, heeft gedost), in een dos steken, uitdossen (steeds met een bep.): in feestgewaad gedost; (fig.) versieren: het veld in het kleurig zomerkleed gedost.

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dossen

DOSSEN, (doste, heeft gedost), in een dos steken, uitdossen (steeds met eene bepaling) in feestgewaad gedost; (fig.) versieren het veld in ’t kleurig zomerkleed gedost; — (gew.) het spel overdoen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Dossen

Dossen, (B. DOSSCHEN), bw. gel. (ik doste, heb gedost), uitdossen; (fig.) versieren; het veld in zijne kleuren gedost.