circusaap
(1935) (scheldw.) dwaas; malloot; pias; hansworst*. • De meeste van haar kleeren waren zichtbaar oud, in sommige zag zij er uit als een circusaapje. (A. Donkersloot: Schaduw der bergen. 1935) • "Het spijt me," verontschuldigde haar manager zich aan de telefoon, "maar ze zal geld eisen als je haar persoonlijk wilt ontmoeten. Als ze niet b...