Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Blauwbaard

betekenis & definitie

EEN rijke maar vreemde man, met een blauwe baard en met enkele verdachte huwelijken achter de rug, trouwt de jongste dochter van een alleenstaande dame. Kort na het huwelijk gaat hij op reis.

Voor hij weggaat geeft hij zijn vrouw een bos sleutels, maar één bepaalde kamer verbiedt hij haar te betreden. Een reden geeft hij niet. De jonge vrouw kan haar nieuwsgierigheid echter niet bedwingen, daalt prompt de trappen af naar de kelder en opent de deur naar de verboden kamer. Daar vindt ze de lijken van haar vermoorde voorgangsters. Ze schrikt, waarbij de sleutel uit haar hand valt. De sleutel blijkt een magische sleutel te zijn waar plots bloed aan kleeft dat er niet meer af gaat.Blauwbaard keert al snel terug en ontdekt wat zij heeft gedaan. Zij moet sterven, maar mag nog een laatste gebedje doen. Zij laat haar zuster, die toevallig op bezoek is, op de toren uitkijken naar haar broer die zijn komst al aangekondigd had. De drie kreten om hulp van de in doodsangst verkerende vrouw laten de spanning tot grote hoogte stijgen: ‘Zuster Anna, ziet ge al iets komen?’ De broer dringt het slot binnen op het moment dat Blauwbaard toe wil slaan. Hij doodt hem en bevrijdt zijn zuster. Zij hertrouwt en met de schatten van Blauwbaard kunnen allen voortaan een onbekommerd bestaan leiden.

Dit bekende sprookje van de bloeddorstige Blauwbaard staat in de Aarne-Thompson-catalogus vermeld onder nummer AT 311, ‘Rescue by the Sister’. Het verhaalverloop en de plot van het sprookje vertonen verwantschap met die van AT 312, ‘The Giant-Killer and His Dog’. Het is geen wondersprookje in de eigenlijke zin van het woord, eerder een novellesprookje, want in plaats van op het bovennatuurlijke ligt het accent op het spannende avontuur en de redding op het laatste moment.

Perrault heeft het sprookje in 1695 voor het eerst in handschrift opgetekend. In 1953 is een eerste afschrift van de originele tekst teruggevonden, in lederen band en met het wapen van Elisabeth Charlotte, Mademoiselle de Chartres, een nicht van Lodewijk de Veertiende. Aan haar is ook de eerste uitgave van Contes de ma mère l'oye in druk opgedragen, die in 1697 uitkwam. Het sprookje verscheen hierin onder de titel ‘La barbe bleue’. Tussen het manuscript en de versie in druk zijn minimale verschillen.

Mogelijkerwijs heeft een in heel Europa verspreid volkslied over een vrouwenmoordenaar Perrault bij het schrijven van Blauwbaard beïnvloed. Hiermee wordt dan het uit het Oosten stammende taboe-motief van de verboden deur verbonden, evenals de plaats van de moord, het kasteel van Blauwbaard.

Ook in de Kinderund Hausmärchen II. Anhang van de gebroeders Grimm vinden we het verhaal onder nr. 9 met de titel ‘Blaubart’. Het verhaal heeft daar een iets ander verloop. Het meisje wordt in deze variant uitgehuwelijkt aan Blauwbaard, maar vraagt haar broers voor zij met de man meegaat of die haar te hulp willen komen als ze haar horen huilen of schreeuwen. Wanneer Blauwbaard haar inderdaad wil vermoorden, rent zij naar boven en roept haar broers driemaal om haar te hulp te komen. Zij dringen het slot binnen, doden de ridder en hangen hem op in de verboden kamer tussen zijn vorige slachtoffers.

Bij Ludwig Bechstein vinden we het sprookje van Blauwbaard in zijn Deutsches Märchenbuch uit 1857 onder de titel ‘Das Märchen vom Ritter Blaubart’. In deze versie is de zus van Blauwbaards jonge echtgenote op bezoek, betreden zij samen de verborgen kamer en worden zij gered door meerdere broers.

In het verhaal zijn twee motieven met elkaar verweven: het motief van de vrouwenmoordenaar die moet boeten voor zijn misdaden, en het motief van de verboden kamer. Beide motieven hebben van oorsprong niets met elkaar van doen. De verboden kamer en het reizen, in combinatie met het negeren van zijn verbod de kamer te betreden, zijn slechts legitimaties voor Blauwbaard om zijn vrouw te doden. Hij had zijn jonge vrouw ook zonder opgaaf van reden kunnen vermoorden. Sommige onderzoekers zien een zekere verwantschap met Middelduitse liedteksten als die van ‘Ritter Ulinger’, ‘Ritter Ulrich’, ‘Ritter Adelger’ en het (pas vanaf ca. 1830 bekende) ‘Lied van Heer Halewijn’. De ridder, Heer Halewijn, lokt met zijn gezang de jonkvrouw.

Zij gaat naar hem toe, wordt voor ze gaat nog verscheidene keren voor hem gewaarschuwd (‘Die derwaert gaen en keeren niet’), maar komt uiteindelijk bij Heer Halewijn op een plek in het bos. Hij beveelt haar dan zich uit te kleden, waarop zij hem het advies geeft zijn kleed uit te trekken, anders zou dit wel eens smerig kunnen worden van het rondspattende bloed:

Maer trekt eerst uit uw opperst kleed, Want maegdenbloed dat spreit zoo breed, Zoo 't u bespreide het ware mi leed.

Wanneer de ridder vervolgens het kledingstuk over het hoofd uittrekt, hakt zij hem het hoofd af. Op zijn paard rijdt ze naar huis:

Daer werd gehouden een banket.

Het hoofd werd op de tafel gezet.

Het bevel van Heer Halewijn aan het meisje om zich uit te kleden kan als een aanduiding voor het thema van de lustmoord opgevat worden. Blauwbaard, Heer Halewijn, Ritter Ulrich, Adelger en Ulinger zijn symbool van de lustmoordenaar die vrouwen verleidt en ze daarna afslacht. Het sprookje dient dan ook als een waarschuwing opgevat te worden.

Een geheel andere visie op het sprookje geeft de psychoanalyticus Bruno Bettelheim. In zijn analyse van Blauwbaard verwijst hij naar Grimms ‘Fitchers Vogel’ en stelt vervolgens dat beide sprookjes in essentie een seksuele boodschap in zich dragen. Tijdens de afwezigheid van de heer des huizes geeft de heldin zich over aan seksuele ontrouw. De bebloede sleutel zou dan ook fallisch moeten worden opgevat en symbool zijn van de ontmaagding. Bettelheim stelt dat in bepaalde delen van de wereld de seksuele ontrouw van de vrouw met de dood bestraft wordt. Het sprookje is volgens hem te interpreteren als een verhaal over seksuele verleiding.

Echtelijke ontrouw, gesymboliseerd in de bebloede sleutel, is in Bettelheims analyse dan ook iets waarvoor begrip gevraagd moet worden. Als de bedrogen partner de ontrouw niet begrijpt, is hijzelf degene die daaronder lijdt. Wie voor de seksuele ontrouw wraak zoekt, verliest zijn menselijke waardigheid.

Daarnaast zijn er ook onderzoekers die verbanden leggen tussen Blauwbaard en andere sprookjes, zoals ‘Marienkind’, de Roverbruidegom en ‘Fitchers Vogel’ van de gebroeders Grimm, respectievelijk nummer 3, 40 en 46 in hun Kinderund Hausmärchen. Vooral ‘Fitchers Vogel’ vertoont qua verhaalopbouw en thematiek heel sterke gelijkenissen met het verhaal van Blauwbaard. Wat betreft de motieven: het motief van de verboden kamer komt terug in ‘Marienkind’ en het Roverbruidegom-sprookje.

Een aardige omkering van het Blauwbaard-sprookje vinden we in Louis Couperus' ‘De dochter van Blauwbaard’ in Het Vaderland van 30 oktober 1915. Blauwbaard is in deze versie geen man die vrouwen vermoordt, maar een vrouw die mannen verzamelt. Zij wordt daarvoor uiteindelijk wel terechtgesteld. De sprookjesstof is verder door Bela Bartók tot opera bewerkt: De burcht van hertog Blauwbaard uit 1918. Er zijn verschillende films gewijd aan het Blauwbaard-thema, waarin de vrouwenmoord afwisselend serieus en parodistisch behandeld wordt: BLUEBEARD (E.G. Ulmer, vs 1944), BLUEBEARD (E.

Dmytryk, Italië, Frankrijk, Duitsland, Hongarije 1972), BLUEBEARD (Claude Chabrol, Frankrijk 1963; ook bekend onder de titel LANDRU), BLUEBEARD'S EIGHTH WIFE (E. Lubitsch, vs 1938) en BLUEBEARD'S TEN HONEYMOONS (Lee Wilder, Engeland 1960).

Het mondeling overgeleverde sprookje van Blauwbaard wordt in Europa, Azië en Afrika gevonden. Ook op de Antillen en in de voormalige Spaanse, Franse en Engelse koloniën van het vasteland van Noord- en Zuid-Amerika zijn Blauwbaard-verhalen bekend. Wat betreft Nederland zijn er vijf Friese, één Groningse en één Drentse versie uit de mondelinge overlevering bekend. In Nederland is het sprookje ook als volksprent verspreid geweest. Uit Vlaanderen kennen we het sprookje maar één keer. De Friese verteller Anders Bijma vertelt het Blauwbaard-verhaal als volgt: Blauwbaard trouwt achter elkaar met verschillende rijke vrouwen.

Hij verzekert ze hoog en kietelt ze vervolgens dood. Hij verbrandt hun lijken in een salamanderkachel, maar bij het zevende lijk wordt hij betrapt. Hij pleegt daarna zelfmoord door zich op te hangen.

NICO WEENINK TEKSTEN: Bechstein 1967, pp. 323-326; Jaarsma 1954, p. 22; KHMnr. 46, Anhangnr. 9; Perrault 1975, pp. 58-65.

STUDIES: AT 311; Bettelheim 1977, pp. 299-303; BP I, pp. 398-314;

Cammann 1973, p. 71; EM VIII, kol. 1407-1413; Liungman 1961, p. 57;

Mackensen 1930-40, I, pp. 266-270; Meier 1970, pp. 108-135; DeMeyer

1962, p. 504; De Meyer 1968, pp. 41-42; Onder de groene linde 1987, pp.
76-96; Scherf 1987, pp. 216-232; Scherf 1995, I, pp. 94-98, 317-321;

Sinninghe 1943a, p. 19; Suhrbier 1984; Uther 1988; VDK p. 314.