Gepubliceerd op 18-08-2020

Lijftocht

betekenis & definitie

’t Eerste lid bet. oudtijds leven-. „Si waren tsamen al haar lijf'; en nog in ’t Wilhelmuslied: „Lijf ende goed te samen.” (Later bet. lijf-, ’t levende lichaam.) Het tweede lid tocht is afgeleid van tiegen = trekken, doen gaan. Lijftocht bet. dus: datgene, wat het leven in stand houdt (thans leeftocht); en ook: een lijfrente (rente, jaargeld voor het leven).