fūdi, fūsum (3);
1. eig., (vloeibare zaken) over of op iets gieten, - storten, vand. pass. superfundi = zich over iets uitstorten, over iets heenstromen, overstromen, Tiberis superfusus, Liv., flumina campis suferfusa
Plin. pan., sanguis superfunditur altaribus, Vell.; (andere dingen) over iets heen storten, - werpen, magnam vim telorum, Tac., hostes superfusi, die zich in massa op hem wierpen, Liv. | overdr., en wel refl., s. se, zich uitstorten, - uitbreiden, superfudit se (regnum Macedoniae) in Asiam, Liv., laetitia se superf undens, al te uitbundig, Liv.
2. zich storten over, overhoop werpen, equites equosque, Tac.
