Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Săcĕr

betekenis & definitie

cra, crum,

I. Adi.,
a. in ’t alg., (aan een god) gewijd, heilig, c. dat., of (gewl.) c. gen. (der godheid, aan welke iets gewijd is), b.v. Cereri, Verg., deae, Liv., deorum, Cic., overdr., pugio magno operi sacer, gewijd (= bestemd), Tac.; absol., sacrae aedes, Cic., signa, Cic., iura sacerrima lecti, heiligste, d. i. onbreekbaarste, Ov., vates (als heilig aan Apollo), Hor. | overdr., heilig = eerwaardig, sacer mons, de heilige berg (in het Sabijnse land), Liv., sacra via, Cic., en (poët.) sacer clivus, Hor., de heilige straat (in Rome).
b. in ’t bijz., (aan een onderaardse godheid) ter vernietiging gewijd, - als offer vervallen, vand. = vervloekt, m. en z. dat., eius caput Iovi (sc. Stygio) sacrum esset, Liv., is sacer esto, Hor., alqm sacrum sancire, Liv. | overdr., in ’t alg. = vervloekt, verafschuwd, afschuwelijk, auri sacra fames, Verg.

II. Subst., săcrum, i, n.

a. heilig -, gewijd voorwerp, heiligdom, plur. = heilige zaken, - gereedschappen, godenbeelden; in ’t bijz. = offergave, offer.
b. heilig gebruik, godsdienstige handeling, inz. = offer, Graeco sacro, Cic., sacrum of sacra facere Herculi, Liv.; plur. sacra, dikwijls in ’t alg. = godsdienst, godsdienstig feest, sacrorum religio, Cic., sacra Orphica, Cic., en van de private godsdienst der geslachten (gentes) en families (familiae), sacra gentilicia, Liv., sacra iugalia, bruiloftsfeest, Ov., sacra interire maiores noluerunt, Cic.; deze sacra waren soms zeer kostbaar en gingen met de erfenis over, vand. spreekw., hereditas sine sacris, groot voordeel zonder veel moeite of kosten, lusten zonder lasten, Pl. | overdr., geheime dienst, mysteriën = geheimenissen, sacra tori, Ov., inz. der wetenschappen, sacra litterarum colere, Quint., sacra studiorum profanare, Tac.