Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rūmŏr

betekenis & definitie

ōris, m.

1. in 't alg., elk dof geluid, b.v. van roeiriemen, rumore secundo, Verg.; het mompelen, gonzen, verward geschreeuw (van een mensenmassa), inz. vaak rumore secundo, onder toejuichingen, Hor., Tac.
2. praegn., gerucht, praatje. | mening van het volk, roep, rumore adverso esse, in een kwade naam staan, Liv., zo ook rumore malo flagrare, Hor., claro apud vulgum rumore esse, Tac.; in ’t bijz., goede mening, bijval, toejuiching, rumor quidam et plausus popularis, Cic., plebis rumorem affectavit, Tac., ook = laster, Sall., Curt.

< >