Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rŭdis

betekenis & definitie

I. e, ruw, onbewerkt. | vand. overdr., ruw, onbeschaafd, kunsteloos, ongevormd, onhandig, onkundig, onervaren, absol., Cic., m. in c. abl., Cic., (zelden) c. abl., Ov., Vell., m. ad c. acc., Liv., Curt., c. gen., Cic.; jong, nieuw; nog nooit bevaren, Amphitrite, Cat.

II. is, f. een stok (tot oefening in het vechten), rapier; vand. als ereteken van een uitgediende gladiator, tam bonus gladiator rudem tam cito accepisti? Cic.; poët. overdr., van de vrijstelling van zekere plichten of werkzaamheden, me donari iam rude tempus erat, mij te ontslaan, Ov., donatum iam rude, reeds uit de dienst ontslagen, Hor.

< >