solvi, sŏlūtum (3);
1. eig., losmaken, ontbinden, vestes, Ov., equos, afspannen, Ov., virginem catenis, Ov., puella resoluta capillos, Ov. | overdr., oplossen, losmaken, scheiden, gleba se resolvit, Verg., gleba resoluta defluxit, Curt., nubes resolvuntur in aquas, Sen.; openen, litteras, Liv., ora, Ov., fauces in verba (om te spreken), Ov.; oplossen, doen smelten, nivem, Ov.; oplossen, verdrijven, nebulas, Ov., tenebras, Verg.
2. fig., betalen, vergoeden, argentum, Pl.; een einde maken aan, curas, Verg., litem lite, Hor.; afmatten, ontzenuwen, doen verslappen, alqm, Sen., totis resoluta medullis, Ov.; opheffen, vernietigen, krachteloos maken, iura pudoris, Verg., disciplinam militarem, Tac., vectigal, Ter.; bevrijden, te piacula nulla resolvent, Hor.; ontwarren, dolos tecti (Labyrinthi) ambagesque, de bedrieglijke dwaalgangen van het huis ontwarren (= hem leren, daarin de weg te vinden), Verg.
