Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rĕcēdo

betekenis & definitie

cessi, cessum (3);

I.
a. eig., van personen: terugtreden, -wijken, zich terugtrekken; in ’t bijz. = zich in zijn slaapkamer terugtrekken, gaan slapen. | overdr., van zaken: ut illae undae ad alios accedant, ab aliis autem recedant, Cic.; van plaatsen = landwaarts in -, van de weg af -, achteraf -, ter zijde liggen, b.v. Anchisae domus recessit, Verg., ook = uit het gezicht verdwijnen, provehimur portu, terraeque urbesque recedunt, Verg.
b. fig., van personen: in otia tuta, Hor. | van zaken: anni recedentes, de weer scheidende, Hor.

II.

a. eig., van levende wezens: van iets weggaan, - zich verwijderen, ontwijken, verlaten. | overdr., van zaken: zich scheiden van, recedit caput e cervice of alleen cervice, Ov.; verdwijnen, in ventos (de lucht) vita of anima exhalata recessit, Verg., Ov.
b. fig., van personen: zich verwijderen van, afgaan, afwijken, ab officio numquam, Cic.; afstand doen van, opgeven, ab armis, Cic., a vita, Cic., absol., recessit Licinianus, heeft de verdediging opgegeven, Plin. ep. | overdr., van zaken: zich verwijderen van, afgaan, afwijken, nomen hostis a peregrino recessit, heeft de betekenis v r e e m d e verloren, Cic.; afnemen, verdwijnen, pariter Phoebes pariter maris ira recessit, Ov.; rec. ab alqo, verloren worden door -, verloren gaan voor iemd (van vermogen), Cic.

< >