ŏris, n.
1. borst, borstbeen (plur. poët. van de borst van één persoon). | fig., borst, hart, gevoel, ziel, toto pectore, van ganser harte, Cic., forti pectore, met moed, Hor., bij dichters van de personen zelf, cara sororum pectora, Verg.; zin, inzicht, verstand, geest, toto pectore cogitare, Cic.
2. poët. overdr., keel, strot.