1. eig., te gemoet-, uitstrekken of -steken, aanbieden, alci iugula sua pro capite alcs, Cic. | in ’t bijz., laten zien, vertonen, passum capillum, Caes., vooral troepen (om de vijand te verschrikken enz.), equitatum omnibus locis, Caes.; pralend tonen, equum armaque capta, Liv.
2. overdr., voorspiegelen, in het vooruitzicht stellen, beloven, agrum, Cic., praemia, Sall. | in ’t bijz., (met iets) te koop lopen, - pralen, zich veel (op iets) laten voorstaan, prudentiam, Cic., se, pralen, zich verwaand aanstellen, Cic., se inani simulatione, Caes.; (pralend) zich (op iemd of iets) beroepen, alqm, Caes., aetatis honorem, Caes.; voor de leus geven, nova iura Cappadociae, Tac.; (dreigend) tonen = (met iets) dreigen, - bedreigen, caedem, Cic.; (als toonbeeld) voorhouden, alqm alci, Ov.; tonen, aan de dag leggen, openbaren, refl., se (zich = zijn karakter), in aliis rebus, Cic., huic te (nl. in al uw grootheid) ostentes oportet, Cic.; aantonen, uiteenzetten, bewijzen, m. acc. c. inf., Cic.