misi, missum (3);
1. eig., loslaten, laten varen, - vallen, - gaan, arma, Liv., habenas, Tac., omitte me, laat mij met rust, Ter.
2. overdr., laten varen, staken, opgeven, timorem, Cic., spem, Liv., pieta tem, Cic.; vand. c. inf. = ophouden, Cic. ! in ‘t bijz., laten voorbijgaan, occasionem, Cic.; onvermeld laten, overslaan, alqd, Cic., de alqa re, Cic., alqm, Cic., Nep., niet letten op, uit het oog verliezen, hostem, Liv., Galliam, Liv.