1. verzegelen, zegelen, epistolam, Cic., pecuniam, Cic., lagoenas, Q. Cic. in Cic. ep., vooral (een oorkonde, protocol, testament enz. als getuige) van zijn zegel voorzien, tabulas, Cic., tabellas, Cic., testamentum, Cic. | (de papieren van een beklaagde) verzegelen; vand. contra alqm obsignare litteras, een aanklacht tegen iemd indienen, Cic.
2. indrukken, inprenten, formam verbis, Lucr.