Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mulcĕo

betekenis & definitie

mulsi, mulsum (2);

1. eig., strijken, strelen, vand. ook = likken, en in ’t alg. = zacht aanraken, langs iets waaien.
2. overdr., liefkozen, vermaken, vleien, betoveren, puellas carmine, Hor., aures (van tonen enz.), Quint. | (hartstochten) tot zwijgen -, tot bedaren brengen, kalmeren, tot zachtheid stemmen; (pijn enz.) verzachten, vulnera, de pijn der wonden, Ov.; zacht in slaap wiegen, corpora duris fessa ministeriis, Ov.

< >